Praktijkgebieden: Conflictoplossing
Ruim een jaar geleden oordeelde de Ondernemingskamer dat er sprake was van wanbeleid bij zorgconcern Meavita. In een 191 pagina’s tellende beschikking bepaalde de Ondernemingskamer onder andere dat de bestuurders en commissarissen van Meavita verantwoordelijk waren voor dit wanbeleid. Dat deed toen nogal wat stof opwaaien, want één van die commissarissen (de voorzitter) was VVD senator Loek Hermans. Deze besloot naar aanleiding hiervan af te treden als fractievoorzitter voor de VVD in de Eerste Kamer.
Afgelopen vrijdag heeft de Hoge Raad voornoemde beschikking van de Ondernemingskamer echter vernietigd. En waarom? Omdat een op de beschikking vermelde raadsheer ten tijde van het wijzen van de uitspraak al met pensioen was.
Ondernemingskamer
Hoe zat het ook alweer met de Ondernemingskamer? Dit is een bijzondere Kamer van het Gerechtshof Amsterdam. Bepaalde ondernemingsrechtelijke geschillen worden uitsluitend behandeld door deze kamer. Een veel voorkomende procedure is de enquêteprocedure.
Deze is geregeld in artikel 2:344 tot en met 2:359 BW. Uit artikel 2:345 BW volgt dat de Ondernemingskamer op verzoek van bepaalde personen een onderzoek kan instellen naar het beleid en de gang van zaken van een rechtspersoon. Aan de hand van de uitkomsten van dit onderzoek zal de Ondernemingskamer beoordelen of er sprake is van wanbeleid binnen de rechtspersoon. Indien er sprake is van wanbeleid kan de Ondernemingskamer verschillende voorzieningen treffen (zie artikel 2:355 en 2:356 BW).
Het is niet mogelijk om hoger beroep in te stellen tegen een beschikking van de Ondernemingskamer. Wel is het mogelijk om daartegen in cassatie te gaan bij de Hoge Raad.
Cassatie
Ook in de Meavita-zaak ging het om een enquêteprocedure en tegen de beschikking is daadwerkelijk cassatie ingesteld. Dat heeft geleid tot bovengenoemde uitspraak waarin het pensioen van een rechter kennelijk doorslaggevend was.
Op grond van artikel 5 lid 2 en 3 en artikel 66 Wet op de rechtelijke organisatie dient een beschikking van de Ondernemingskamer te worden gewezen door drie rechters en twee deskundige leden. De deskundigen zijn over het algemeen geen juristen, maar hebben een ander specialisme.
De Ondernemingskamer had haar beschikking gewezen op 2 november 2015. Vóór die datum, namelijk op 1 mei 2015, was één van de betrokken rechters ("raadsheren" in het hof) met pensioen gegaan. De naam van deze rechter is desondanks opgenomen onder de beschikking. Dat vond bij de Hoge Raad geen genade. Op grond daarvan heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de zaak volledig opnieuw moet worden beoordeeld. De beschikking voldeed immers niet aan de hiervoor vermelde vereisten uit de Wet op de rechtelijke organisatie.
Bij een dergelijke formele fout, is het natuurlijk altijd maar de vraag of een terugverwijzing ook inhoudelijk grote gevolgen zal hebben. In deze zaak is het echter wel degelijk mogelijk dat de tweede beschikking van de Ondernemingskamer anders zal luiden. De Hoge Raad heeft namelijk ook nog meegegeven kritisch te zijn op het onderdeel van de beschikking waarin de Ondernemingskamer oordeelde dat de onderzoekskosten verhaald mochten worden op de individuele leden van de raden van bestuur en toezichthoudende organen (waaronder genoemde heer Hermans). Aan dit punt zal de Ondernemingskamer in de nieuwe uitspraak dan ook ieder geval een overweging moeten wijden.
Wij houden u uiteraard op de hoogte.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.