Praktijkgebieden: Intellectuele eigendom
Rechtspersonen nemen zelfstandig deel aan het maatschappelijk verkeer. Wie zijn bedrijfsactiviteiten vanuit een B.V. verricht is daarom in beginsel niet persoonlijk aansprakelijk voor de gevolgen van die activiteiten. Loopt het mis, dan is het de B.V. die de klappen opvangt (eventueel zelfs failliet gaat); de bestuurder / (groot)aandeelhouder blijft buiten schot. En kan eventueel vanuit een nieuwe B.V. weer opnieuw beginnen.
Dat is althans de theorie. Hoewel de praktijk daar redelijk bij aansluit, zijn er echter wel uitzonderingen. Zo zijn bestuurders die de B.V. willens en wetens een verplichting laten aangaan die deze niet zal kunnen nakomen aansprakelijk jegens de schade lijdende wederpartij. En mogen bestuurders die “winst”uitkeringen doen terwijl de vermogenstoestand van de B.V. dat niet toelaat tegenwoordig ook het verschil bijpassen.
Daar lijkt nu een nieuwe ontwikkeling bij te komen. Een bestuurder die weet (of behoort te weten) dat de B.V. merkinbreuk maakt en er niet voor zorgt dat daar een einde aan komt (terwijl hij dat wel zou kunnen) is persoonlijk voor de merkinbreuk aansprakelijk. Althans, als het aan rechters uit Den Haag ligt. Die deden, zoals collega Wieke During onlangs constateerde op IEF, in de afgelopen twee jaar al driemaal een uitspraak waarin dit werd bepaald.Laatstelijk (uitspraak 4 februari) betrof dit het aanbieden van nagemaakte Tommy Hilfiger merkkleding. De rechtbank Den Haag stelde daar in een bodemprocedure vast dat bestuurster Y (indirect) enig aandeelhouder en bestuurder, en feitelijk beleidsbepaler was van de B.V. en persoonlijk namens die B.V. handelde. De B.V. had ook geen werknemers in dienst. Als gevolg van eerdere procedures tegen haar echtgenoot in een vergelijkbare kwestie had Y volgens de rechtbank : “op de hoogte dienen te zijn van het inbreukmakend karakter van dergelijk handelen. Van voornoemd handelen is [Y] persoonlijk een ernstig verwijt te maken en zodoende is sprake van bestuurdersaansprakelijkheid.”In een uitspraak van het Gerechtshof den Haag van 30 september 2014 (hier bij IEF) ging het over de verkoop van namaakhamsters (nou ja, speelgoedhamsters dan, nagemaakt van een Amerikaans bedrijf en onder diens merk -“Zhu Zhu pets”- verkocht). Ook hier werd de vordering ingesteld tegen een bestuurder / enig aandeelhouder. Diens B.V. was al eerder wegens merkinbreuk veroordeeld en vervolgens gefailleerd. In het hoger beroep stond alleen nog de vraag centraal of de bestuurder aansprakelijk kon worden gehouden. Het hof overwoog, verwijzende naar uitspraken van de Hoge Raad, dat een bestuurder naast de vennootschap slechts persoonlijk aansprakelijk gehouden kan worden voor een onrechtmatige daad (zoals in dit geval een merkinbreuk):“indien hem ter zake van het onrechtmatig handelen van de vennootschap persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt op de grond dat hij dat handelen in verband met de kenbare belangen van de benadeelde had behoren te voorkomen”. In casu had de bestuurder volgens het hof “als enig bestuurder en feitelijk beleidsbepaler van” de B.V. juiste informatie dienen te verschaffen aan de merkhouder over de afnemers van de namaakhamsters en verdere merkinbreuk door die afnemers dienen te voorkomen. Dat hij dat niet had gedaan (en in feite alleen onjuiste informatie had verschaft) was voor het hof voldoende om persoonlijke en ernstige verwijtbaarheid aan te nemen.
De derde Haagse zaak was van 23 juni 2013 (uitspraak hier bij IEF) en betrof zowel auteursrechtinbreuk als merkinbreuk in relatie tot rollators. Dus: de B.V. in kwestie verkocht namaak-rollators onder de merknaam van de echte. De rechtbank stelde vast dat de (enige) bestuurder wist of had moeten weten van de auteursrecht- en merkrechtinbreuk en in staat was die inbreuken te voorkomen (hetgeen, gezien de belangen van de rechthebbende, ook van hem kon worden gevergd). Er kon hem een persoonlijk en ernstig verwijt worden gemaakt dat hij niet had ingegrepen. En dus ook hier persoonlijke aansprakelijkheid.
Is dit toeval, drie uitspraken in (nog geen) twee jaar? Of is hier sprake van een Haagse trend? Dat laatste zal wel meevallen; het zijn immers de eisende partijen die de bestuurders mee-dagvaarden en de rechters passen daar gewoon de bestaande regels over bestuurdersaansprakelijkheid op toe. Het ging daarbij steeds om éénmans B.V.'tjes. De trend zit hem dus hooguit in de bewustwording dat individuen die willens en wetens inbreuk maken op intellectuele eigendomsrechten zich niet moeten kunnen verstoppen achter een B.V.
De volgende stap in het uithollen van de schild-functie van de B.V. Anti-misbruik jurisprudentie dus, in dit geval.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.