Praktijkgebieden: Intellectuele eigendom
Herinnert u zich nog de auteursrechtelijk boeiende zaak van de canvastransfer? Ik schreef eerder over deze zaak in eerste aanleg (rb. Roermond 2010: uitputting) en in hoger beroep (hof den Bosch 2012: geen uitputting). Aan het einde van die laatste blog gaf ik aan dat het mij niet zou verbazen als de Hoge Raad nog aan deze zaak te pas zou komen. Welnu: dat blijkt het geval te zijn geweest en wel zodanig dat er prejudiciële vragen gesteld moesten worden aan het Hof van Justitie van de EU. Dat hof heeft die vragen gisteren beantwoord en geoordeeld dat inderdaad geen sprake is van uitputting, omdat een door canvastransfer vervaardigd product een nieuwe vorm geeft aan het exemplaar waarin het werk is belichaamd.
Hoe zat het ook alweer? Canvas transfer is een chemisch proces waarmee een poster (een fotografische afbeelding op papier) wordt omgezet naar een afbeelding op canvas. De oorspronkelijke poster verdwijnt daardoor; het doek komt ervoor in de plaats. Heel ingewikkeld is het allemaal niet; er zijn ook doe-het-zelf kits voor in de handel (zie dit YouTube filmpje). Het Limburgse bedrijf Art&All Posters kocht posters in en bood deze online te koop aan. Zowel als poster, alsook als canvastransfer product. Volgens Art&All mocht dat laatste omdat zij de posters rechtmatig had ingekocht en het auteursrecht daarmee was uitgeput (lees meer over uitputting en het ten deze belangrijke Poortvliet-arrest uit 1979 in de eerste blog uit deze reeks). In hoger beroep stelde verliezer Pictoright (opkomend voor de kunstenaars die de afgebeelde werken hadden gemaakt) dat het auteursrecht helemaal niet was uitgeput omdat de canvastransfer aan de werken een andere vorm had gegeven. Het Bossche hof gaf Pictoright hierin gelijk.
Art&All is tegen die uitspraak in cassatie gekomen bij de Hoge Raad. Deze heeft aan het HvJEU de prejudiciële vraag gesteld of de ten deze te nemen beslissing over de omvang van het leerstuk van de uitputting een vraag is van in de Auteursrechtrichtlijn geharmoniseerd auteursrecht (zodat het HvJEU in deze uitleg dient te geven). En zo ja: speelt wijziging in de vorm van het werk dan een rol bij het beoordelen van uitputting? En zo ja: hoe ver moet die vorm gewijzigd zijn om niet langer van uitputting te kunnen spreken? En klopt hetgeen daarover in 1979 in het Poortvliet arrest is geoordeeld in het licht van het geharmoniseerde auteursrecht nog?
Die laatste vraag gaat het HvJEU te ver. Verwijzend naar eerdere uitspraken wijst men er vanuit Luxemburg fijntjes op dat men alleen bevoegd is Unierechtelijke bepalingen te onderzoeken en geen uitspraak kan doen over de verenigbaarheid van het nationale recht (inclusief nationale rechtspraak) van de lidstaten, met het recht van de Unie.
De rest van de vragen wil het hof wel behandelen, ondanks een poging van Pictoright om, door het canvasprocédé als “bewerking” aan te merken, dit buiten de werkingssfeer van de Richtlijn te plaatsen. Volgens het hof gaat het primair om kopieën van de in de posters al belichaamde werken en hoeft men voor beoordeling van de voorliggende vraag helemaal niet aan het begrip bewerking toe te komen. De uitputtingsregel (communautair: “uitputting van het distributierecht”) is van toepassing op de tastbare zaak (het exemplaar) waarin een beschermd werk of een kopie daarvan is belichaamd indien deze zaak met toestemming van de auteursrechthebbende in de handel is gebracht.
Welnu, een vervanging van dat exemplaar, van de “drager” van het werk, zoals bij canvastransfer leidt tot volgens het hof:” tot de schepping van een nieuwe zaak waarin de afbeelding van het beschermde werk wordt belichaamd, terwijl de poster als zodanig ophoudt te bestaan. Een dergelijke wijziging van de kopie van het beschermde werk, waardoor het resultaat dichter bij het origineel komt te liggen, kan in feite een nieuwe reproductie van dat werk […] vormen, die onder het uitsluitend recht van de auteur valt en waarvoor zijn toestemming is vereist.”
Art&All had nog met klem aangevoerd dat feitelijk helemaal niet van een nieuwe reproductie kan worden gesproken, omdat de inkt van de poster gewoon wordt overgebracht op het canvas en de poster teniet gaat. (In mijn woorden: men lijkt te zeggen: “het gaat eerder om een transformatie dan om een reproductie.) Dat kon het hof echter niet overtuigen:“De omstandigheid dat de inkt bewaard blijft tijdens de overbrenging doet immers niet af aan de vaststelling dat de drager van de afbeelding is gewijzigd. Van belang is of de gewijzigde zaak op zich, in zijn geheel beschouwd, materieel de zaak is die in de handel is gebracht met toestemming van de rechthebbende. Dat lijkt niet het geval te zijn in het hoofdgeding.“
En daarmee zijn we in feite weer terug bij wat het hof in Den Bosch al had vastgesteld: er is een ander product ontstaan met een andere doelgroep. Voor het in het verkeer brengen van dat product heeft de auteursrechthebbende geen toestemming gegeven. Het hof concludeert dan ook:“Gelet op een en ander moet op de prejudiciële vragen worden geantwoord dat artikel 4, lid 2, van [de Auteursrechtrichtlijn] aldus moet worden uitgelegd dat de regel van uitputting van het distributierecht niet van toepassing is wanneer een reproductie van een beschermd werk die met toestemming van de auteursrechthebbende in de Unie in de handel is gebracht, nadien een vervanging van de drager ervan heeft ondergaan zoals de overbrenging van die op een papieren poster aangebrachte reproductie op een canvasdoek, en in die nieuwe vorm opnieuw in het verkeer wordt gebracht.”
Zal ik dan tot slot nog maar de vraag van de Hoge Raad beantwoorden waar het hof niet aan wilde? Ja: het Poortlvlietarrest geldt nog. Ook daar was immers sprake van een nieuwe vorm voor het product met een nieuwe drager (geen kalender meer: de data eraf en het papier op spaanplaat geplakt).
Lex Bruinhof is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied intellectuele eigendom.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.