Praktijkgebieden: Intellectuele eigendom
Een ongebruikelijk kenmerk van procedures over intellectueel eigendom is dat de in het gelijk gestelde partij zijn volledige proceskosten vergoed kan krijgen van de wederpartij. Waar de winnaar het in andere procedures moet doen met een forfaitaire vergoeding die – met wat geluk – net aan de advocaatkosten van de zitting dekt, krijgt de winnaar in een IE-zaak alle kosten vergoed voor zover deze redelijk en evenredig zijn. Die kosten kunnen, zoals in elke zaak, flink oplopen, en met een volledige vergoeding in het vooruitzicht zal een partij die denkt in zijn recht te staan kosten noch moeite sparen om dat recht ook te halen.
Deze instelling heeft – met name in de eerste periode na invoering van artikel 1019h Rv, dat de proceskostenveroordeling in IE-zaken regelt, maar zeker ook daarna – vaak geleid tot exorbitante declaraties van winnende partijen. De diverse rechtbanken in Nederland gingen daar in het begin elk anders mee om: in kort geding werden vorderingen tot vergoeding soms geheel afgewezen, terwijl in andere zaken de vergoeding sterk werd gematigd. Om enige duidelijkheid te scheppen, heeft de Rechtspraak medio 2008 in overleg met de Nederlandse Orde van Advocaten voor het eerst zogenaamde indicatietarieven vastgesteld voor de proceskosten in IE-zaken bij de rechtbanken.
De indicatietarieven, die per 1 september jl. voor het laatst zijn vastgesteld, geven formeel een indicatie van de maximale advocaatkosten voor een procedure. Zo zou een eenvoudig kort geding maximaal € 6.000,- moeten kosten. Denkbaar is echter dat een geschil zo eenvoudig is, dat een lager bedrag redelijk en evenredig zou zijn. In die zin is het indicatietarief niet meer dan een leidraad voor de rechter bij het beoordelen van de redelijkheid en evenredigheid van de gevorderde kosten. In de praktijk blijkt overigens dat die beoordeling vaak volledig achterwege blijft: de indicatietarieven worden gezien als het redelijke tarief, en zolang de gevorderde kosten daaronder blijven, worden ze toegewezen. Vordert een partij kosten die hoger zijn dan het indicatietarief, dan dient zij uitvoerig te motiveren waarom de kosten hoger liggen om het meerdere toegewezen te krijgen.
Hoe dan ook, tot op heden kenden alleen de rechtbanken indicatietarieven, en deden de gerechtshoven het zonder. Dat gaat veranderen: per 1 januari 2015 (ruim tien jaar na invoering van de Handhavingsrichtlijn, waar artikel 1019h Rv uit voortkomt) gaan ook de hoven indicatietarieven hanteren. De tarieven variëren van maximaal € 6.000,- voor een eenvoudig kort geding tot maximaal € 25.000,- voor een niet-eenvoudige bodemzaak met pleidooi. Opvallend genoeg zijn de tarieven exact gelijk aan de tarieven die gelden voor de rechtbanken. Overigens gaat ook de Hoge Raad per 1 januari a.s. met indicatietarieven werken; die tarieven liggen iets hoger.
Voor de indicatietarieven van de hoven geldt dat de beoordeling van de complexiteit van een geschil los staat van de beoordeling daarvan door de rechtbank. Een geschil kan dus door de rechtbank in eerste instantie worden beschouwd als niet-eenvoudig, en door het hof in appel als eenvoudig (of andersom). Verder worden het principale beroep en het incidentele appel (het eigen beroep van de partij waartegen door de appellant beroep is ingesteld) in beginsel als een procedure gerekend.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.