icon

Wel of geen arbeidsovereenkomst?

De regelmatige lezer van dit blog weet inmiddels dat er drie vereisten zijn voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst. In de eerste plaats is dat de gezagsverhouding: de werkgever kan de werknemer opdrachten geven en de inhoud van de werkzaamheden bepalen. Daarnaast moet er sprake zijn van een beloning, meestal in de vorm van salaris. Tot slot dient de werknemer de arbeid persoonlijk te verrichten.

Over het algemeen zal snel duidelijk zijn of aan deze voorwaarden voldaan is, maar als de werkzaamheden nog niet zijn aangevangen of er geen schriftelijke afspraken zijn, kan er onduidelijkheid bestaan over de vraag of er inderdaad een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen.

Het Gerechtshof in Den Bosch heeft gisteren een arrest gewezen waarin deze beide situaties zich voordeden. De appellant, die veronderstelde – waarmee ik meteen de uitkomst van het geding enigszins uit de doeken doe – werknemer te zijn, meende dat hij met een B.V. in oprichting een arbeidsovereenkomst was aangegaan. Inderdaad heeft de man met de twee beoogde oprichters (hierna: geïntimeerden) gesproken over een dienstverband bij de nieuwe B.V. Naar aanleiding daarvan was er in oktober 2013 een eerste concept voor een arbeidsovereenkomst naar de man gestuurd, waarin onder meer het volgende stond: “Werknemer treedt zoals momenteel is voorzien ten vroegste met ingang van 1 november 2013 bij werkgever in dienst in de functie van Technisch Directeur”.

Het concept was – uiteraard – niet ondertekend, noch is de B.V. ooit opgericht. De man meende echter wel een arbeidsovereenkomst te zijn aangegaan met de geïntimeerden en heeft van hen dan ook loonbetaling gevorderd. Deze vordering is door de kantonrechter in kort geding afgewezen, waarna de man in hoger beroep is gegaan. Het hof oordeelt op basis van de tekst van de conceptovereenkomst dat de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst afhankelijk was van de oprichting van een nieuw bedrijf. Partijen spraken immers over een indiensttreding van “ten vroegste” 1 november 2013 en maakten met de woorden “zoals momenteel is voorzien” een duidelijk voorbehoud. Aangezien het bedrijf nooit is opgericht, is er geen arbeidsovereenkomst ontstaan.

Interessanter is dat de man voor de contractbesprekingen al enige werkzaamheden had verricht voor het bedrijf in oprichting. Ook op die grond stelde de man dat er een arbeidsovereenkomst tot stand was gekomen. Daarbij beriep hij zich op het zogeheten wettelijke vermoeden van artikel 7:610a BW. Er wordt vermoed dat er een arbeidsovereenkomst bestaat als iemand gedurende drie maanden – wekelijks of minimaal twintig uren per maand – voldoet aan de bovengenoemde vereisten voor een arbeidsovereenkomst, dus tegen betaling arbeid verricht in dienst van een ander.
Helaas voor de man kon hij niet bewijzen dat hij inderdaad regelmatig gewerkt had, noch dat er een gezagsverhouding bestond of dat hij salaris had ontvangen.

Bovendien, zo merkt het hof nog op, duidt het feit dat partijen nog met elkaar in overleg waren over de inhoud van de nog te sluiten arbeidsovereenkomst er juist op dat zij van mening waren dat hun onderlinge verhouding (nog) niet was te kwalificeren als arbeidsovereenkomst. Kortom, het hof oordeelt dat er ook geen grond is om op basis van het wettelijk vermoeden aan te nemen dat er een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen.

Heeft u vragen?

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.
Wel of geen arbeidsovereenkomst?

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief