Praktijkgebieden: Arbeidsrecht
In veel ondernemingen is het gebruikelijk om voor werknemers een bonusregeling te hanteren. Het komt regelmatig voor dat de arbeidsovereenkomst over een dergelijke regeling bepaalt dat de betaling van de bonus afhankelijk is van bepaalde prestaties, of dat het de directie volledig vrij staat de bonus in enig jaar al dan niet uit te keren. In de praktijk blijkt echter vaak dat een dergelijke bonus min of meer standaard wordt toegekend zolang het goed gaat met het bedrijf en de werknemer zich naar behoren gedraagt. In feite wordt het dan een soort dertiende maand.
Als zo'n “dertiende maand” gedurende een aantal jaren is uitgekeerd, is het vaak niet mogelijk om de betaling daarvan zomaar te beëindigen, zelfs als de arbeidsovereenkomst vermeldt dat uitsluitend de directie bepaalt of de werknemer een bonus kan krijgen. De bonus is dan een arbeidsvoorwaarde geworden, en zoals bekend mag de werkgever de arbeidsvoorwaarden in beginsel niet eenzijdig wijzigen. Een dergelijke kwestie speelde voor het Hof Den Bosch, dat deze week arrest wees.
De werknemer in deze zaak, statutair directeur van een Limburgse uitgeverij, kon volgens zijn arbeidsovereenkomst in aanmerking komen voor een variabele vergoeding, afhankelijk van de prestaties van de onderneming. Het bestuur van het moederbedrijf van de uitgeverij bepaalde de voorwaarden daarvoor. Van 2006 tot en met 2010 ontving de directeur telkens een bonus, die in hoogte varieerde. Begin januari 2011 heeft het bestuur besloten dat de werknemer in dat jaar niet meer mocht deelnemen aan de bonusregeling, omdat het voornemens was hem te ontslaan.
Vooruitlopend op dat ontslag is de werknemer in juni 2011 geschorst door de algemene vergadering van aandeelhouders. Op 23 november 2011 is uiteindelijk het daadwerkelijke ontslagbesluit genomen. Vanwege de overeengekomen opzegtermijn van twaalf maanden zou de werknemer uiteindelijk nog tot 1 december 2012 in dienst blijven. De ontslagen directeur vordert in deze procedure onder meer dat hij over 2011 en 2012 alsnog de bonus betaald krijgt die hij tot en met 2010 ook ontving.
Het Hof onderscheidt in zijn beoordeling de periode tot de opzegging van 1 december 2011 van de twaalf maanden daarna. Over de laatste periode heeft de werknemer volgens het Hof geen recht op een bonus. Hoewel er een lange opzegtermijn gold, was de bedoeling daarvan niet dat de werknemer door zou werken. Voor een statutair directeur geldt immers dat de arbeidsovereenkomst eindigt met het ontslag als bestuurder. De opzegtermijn is dus meer een beëindigingsvergoeding, en aangezien dat geen loon is, ligt het niet voor de hand dat er daarnaast een prestatie-afhankelijke beloning wordt betaald.
Over de eerste periode heeft de werknemer wél recht op de bonus, zo overweegt het Hof. De arbeidsovereenkomst was toen immers nog niet geëindigd, terwijl de bonusregeling daarvan een belangrijk onderdeel uitmaakte. Het verweer van het moederbedrijf dat het bestuur een discretionaire bevoegdheid heeft om de bonus uit te keren doet daar niet aan af: de werknemer had op zijn minst in de gelegenheid moeten worden gesteld om deel te nemen aan de bonusregeling. Ook stelt het bestuur nog dat de werknemer ook bij deelname aan de regeling geen bonus had ontvangen, omdat de prestaties van het bedrijf onvoldoende waren, hetgeen ook zou blijken uit het feit dat de andere directeuren geen bonus hadden ontvangen in 2011. Het Hof meent echter dat deze stelling onvoldoende onderbouwd is en kent aan de werknemer een bonus toe gelijk aan het gemiddelde van de ontvangen bonussen in de voorafgaande vijf jaren.
Dat is ergens wel opvallend, want het Hof gaat er hiermee aan voorbij dat de directie er begin 2011 ook voor had kunnen kiezen om de werknemer wel deel te laten nemen aan de bonusregeling, om vervolgens geen bonus toe te kennen op grond van de tegenvallende prestaties of zelfs met een beroep op haar discretionaire bevoegdheid. Dat laatste zou vermoedelijk geen stand houden, maar een redelijk beroep op tegenvallende prestaties had de werknemer wellicht weerhouden van deze procedure. Dat had de onderneming in dit geval een kleine twee ton kunnen schelen.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.