Praktijkgebieden: ICT en internetrecht
Het is zover. Voor het eerst heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie een duidelijke uitspraak gedaan over het recht vergeten te worden. Concreet gaat het in de uitspraak om de plicht van internet zoekmachines om op verzoek van de betrokkene bepaalde resultaten van een zoekopdracht niet langer weer te geven. Die plicht is door het HvJEU nu geformuleerd.
De zaak betrof de Spanjaard Costeja González, van wie in 1998 een huis openbaar geveild was in het kader van terugvordering van sociale zekerheidsschulden. Daar was destijds een aankondiging van verschenen in het dagblad “La Vanguardia”, waarvan het archief ook op internet staat. Iedere keer als nu via Google gezocht werd op “Costeja González” kwam daarbij weer die aankondiging van de veiling van zijn huis naar boven in de zoekresultaten. Dat was de heer González beu en hij spande daarom een procedure aan bij de Spaanse privacy-autoriteit tegen zowel Google als La Vanguardia, waarin hij eiste dat zijn persoonsgegevens uit de publicatie en de zoekresultaten verwijderd zouden worden. Na een procedure in Spanje leidde dat uiteindelijk tot de prejudiciële uitspraak van vandaag.
Ik schreef eind 2012 al eens een blogje over het recht om vergeten te worden. Die blog was echter getoonzet in de aankomende Europese Privacyverordening waarin dit recht een expliciete plaats krijgt en betrof de technische mogelijkheden en onmogelijkheden van zo'n recht. Die Privacyverordening is echter nog niet ingevoerd. Het HvJEU heeft haar uitspraak dan ook geheel gebaseerd op de thans nog geldende voorloper daarvan: de EU Privacyrichtlijn 95/46 uit 1995. Deze Richtlijn is de bron voor de Nederlandse Wet Bescherming Persoonsgegevens (WBP) en is ook in de overige EU lidstaten geïmplementeerd.
Van belang is allereerst dat het hof heeft vastgesteld dat “de activiteit van een zoekmachine, die erin bestaat door derden op het internet gepubliceerde of opgeslagen informatie te vinden, automatisch te indexeren, tijdelijk op te slaan en, ten slotte, in een bepaalde volgorde ter beschikking te stellen aan internetgebruikers” een verwerking van persoonsgegevens is in de zin van de Privacyrichtlijn (en dus ook in de zin van de WBP) als deze informatie persoonsgegevens bevat. En de exploitant van de zoekmachine, in dit geval Google, is daarbij dan de verantwoordelijke. Google kan zich dus niet verschuilen achter de verantwoordelijke voor de oorspronkelijke mededeling op internet waarnaar zij in het zoekresultaat verwijst (wat zij in deze procedure wel had geprobeerd). Zoekmachines hebben een eigen verantwoordelijkheid.
Als gevolg van het bovenstaande (en van het feit dat Google zelfstandig activiteiten verricht in Spanje -waarover nader hieronder) is de Privacyrichtlijn van toepassing. En deze bepaalt dat iedere betrokkene (= degene van wie persoonsgegevens worden verwerkt, LB) onder bepaalde omstandigheden rectificatie of verwijdering van gegevens kan vorderen. Volgens het hof doet zich dat voor als de informatie “gelet op het geheel van de omstandigheden van het onderhavige geval, ontoereikend, niet of niet meer ter zake dienend of bovenmatig is ten aanzien van het doel van de betrokken verwerking door de exploitant van de zoekmachine. Dat sluit aan bij de bepalingen van de Richtlijn.
En dat heeft dan tot gevolg “dat de exploitant van een zoekmachine verplicht is om van de resultatenlijst die na een zoekopdracht op de naam van een persoon wordt weergegeven, de koppelingen te verwijderen naar door derden gepubliceerde webpagina's waarop informatie over deze persoon is te vinden“. Dat geldt ook, aldus het hof, als die naam of informatie niet vooraf of gelijktijdig van de betreffende ze webpagina's is gewist. Sterker: het kan zelfs gelden wanneer de publicatie daarvan op die webpagina's op zichzelf bezien rechtmatig is (en blijft!).Dat laatste gaat best ver. Het betekent dat het zo kan zijn dat het resultaat van een zoekopdracht “achter gehouden” zal moeten worden, ondanks het feit dat het op zichzelf rechtmatig op internet staat. En de verantwoordelijkheid daarvoor ligt dan niet bij de opsteller van de betreffende internetpagina (die dat op zichzelf door het aanbrengen van “no indexing”-metacodes vrij gemakkelijk kan bereiken) maar bij de exploitant van de zoekmachine. Dat maakt diens leven er niet gemakkelijker op. Want hoe moet hij vaststellen dat de betrokkene inderdaad recht heeft op verwijdering, wanneer de pagina waarnaar wordt verwezen gewoon kan blijven bestaan?
Daarvoor geeft het hof nog wel een handreiking. Bezien moet worden of de situatie zich voordoet dat de betrokkene vanwege zijn recht op privacy en op bescherming van zijn persoonsgegevens “kan verlangen dat de betrokken informatie niet meer door de opneming ervan in een dergelijke resultatenlijst ter beschikking wordt gesteld van het grote publiek” Daarvoor is overigens uitdrukkelijk niet nodig dat de betrokkene schade lijdt door de vermelding in de resultatenlijst.
In casu doet zich dat volgens het hof ook voor: “gelet op de gevoeligheid van de informatie in deze aankondigingen voor het privéleven van de betrokkene en op de omstandigheid dat deze informatie zestien jaar daarvoor is gepubliceerd, [heeft] de betrokkene recht erop […] dat deze informatie niet langer via een dergelijke resultatenlijst met zijn naam wordt verbonden.” Althans, als er geen bijzondere redenen zijn ter rechtvaardiging van een overwegend belang voor het publiek om toegang te krijgen tot deze informatie (zoals bij een publieke figuur het geval zou kunnen zijn).
Google had ook nog aangevoerd, kort door de bocht samengevat, dat zij niets met de Privacy richtlijn te maken heeft omdat het een Amerikaans bedrijf is. Ook die vlieger ging niet op. Het hof overwoog dat de Richtlijn gewoon van toepassing is wanneer de exploitant van een zoekmachine in een EU-lidstaat een bijkantoor of dochteronderneming opricht waarvan de activiteiten op de inwoners van die lidstaat zijn gericht. Dat was hier (en is ook in Nederland) het geval.
Google is niet blij met de uitspraak. Meneer González ongetwijfeld wel. Al weet nu echt de hele wereld dat zijn huis ooit gedwongen is geveild. En in deze context krijgt hij dat niet neer gewist, vrees ik…
Lex Bruinhof is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied ict en internetrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.