Praktijkgebieden: Mediarecht
De Hoge Raad lijkt afgelopen vrijdag te hebben uitgemaakt dat als in een perspublicatie onrechtmatig inbreuk is gemaakt op de privcay een aanspraak op immateriële schade wegens “aantasting in de persoon” gegeven is.
Het ging in casu om een portretrecht-zaak. Het Parool had bij een artikel over de behandeling van een strafzaak wegens doodslag en zware mishandeling een close-up foto van de verdachte geplaatst. De foto kwam uit een NPS documentaire van anderhalf jaar daarvoor, waarin de betrokkene centraal stond. De titel van het artikel luidde “[naam verdachte] rapper met kort lontje”. De geportretteerde vorderde immateriële schadevergoeding wegens schending van zijn portretrecht, welke claim door de rechtbank werd afgewezen, maar in hoger beroep door het hof werd gehonoreerd voor een bedrag ven 1.500 euro.
Zoals gebruikelijk heeft het hof de twee grondrechten die in dit soort zaken aan de orde zijn (enerzijds de privacy en anderzijds de vrijheid van meningsuiting) afgewogen en uit de omstandigheden van het geval afgeleid welke hier de doorslag zou moeten geven. Daartoe overwoog het hof dat bij het publiceren van portretten van verdachten van strafbare feiten in beginsel terughoudendheid op zijn plaats is. Het Parool had, zonder afbreuk te doen aan de zeggingskracht van het artikel, ook een minder herkenbaar (bijvoorbeeld: afgebalkt), portret kunnen publiceren. Het is vaste jurisprudentie dat publieke figuren meer inbreuk op hun privacy moeten dulden, maar deze persoon was door zijn enkele medewerking aan een documentaire nog geen publiek figuur geworden. Schending van het portretrecht, derhalve, vanwege inbreuk op de privacy.
So far so good; de Hoge Raad was het ook met deze overwegingen van het hof eens. Het Parool had echter in cassatie óók nog aangevoerd dat de betrokkene in dit geval helemaal geen nadeel had geleden van de publicatie van het portret en dat hem dus geen immateriële schadevergoeding toekwam. Het Hof zou daaraan voorbij zijn gegaan.De Hoge Raad reageerde daar als volgt op:
“Een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer kan aangemerkt worden als een aantasting in de persoon als bedoeld in art. 6:106 lid 1, onder b, BW die aanspraak geeft op vergoeding van immateriële schade […]. In het oordeel van het hof dat het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in dit geval zwaarder dient te wegen dan het recht van Het Parool c.s. op vrijheid van meningsuiting, ligt besloten dat Het Parool c.s. door de publicatie van het portret inbreuk hebben gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [betrokkene]. Daarmee is in een geval als het onderhavige – een onrechtmatige perspublicatie – de aanspraak op schadevergoeding wegens aantasting in de persoon in de zin van die bepaling gegeven. Het oordeel van het hof dat [Van P.] aanspraak heeft op vergoeding van immateriële schade is dan ook juist.” (vet aangebracht; LB).
Cassatieadvocaat Sikke Kingma, die het Parool in deze zaak bijstond, geeft in een artikel op artikel op cassatieblog mijns inziens terecht aan dat de Hoge Raad hier de eisen die het genoemde wetsartikel stelt lijkt te versoepelen. Hij wijst op een eerdere uitspraak van de Hoge Raad dit jaar, waarin iemand die een blauw ook was geslagen volgens de Hoge Raad wél recht had op schadevergoeding onder dit artikel, maar niet wegens “aantasting in de persoon op andere wijze”, omdat daarvoor uitgangspunt is dat geestelijk letsel is opgelopen. Voor de aanwezigheid daarvan was in deze blauw-oog-zaak onvoldoende gesteld.
In de onderhavige zaak vond de Hoge Raad het kennelijk niet nodig dat omtrent het geleden nadeel expliciet iets was gesteld. Kingma suggereert dat dit mogelijk voortvloeit uit het feit dat als eenmaal is vastgesteld dat sprake is van een privacyschending die een uitzondering (ik zou zelf liever zeggen: een beperking) oplevert op de vrijheid van meningsuiting rechtvaardigt, daarmee al voldoende vaststaat om vergoeding van immateriële schade te rechtvaardigen. Anders gezegd: als de omstandigheden eenmaal meebrengen dat de privacy in het concrete geval vóór de vrijheid van meningsuiting gaat, dan is daarmee de aanwezigheid van nadeel voor de geportretteerde een feit.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.