Praktijkgebieden: Arbeidsrecht
Vorige week vrijdag heeft de Hoge Raad zich uitgesproken over de vraag of het loon van een werknemer van een zekere hoogte moet zijn om te kunnen spreken van een dienstbetrekking.
Deze zaak draaide om een in 1960 geboren werknemer die sinds 1981 (vrijwel) volledig arbeidsongeschikt is en een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen (Wamil) ontvangt. Wél werkt hij voor het geringe bedrag van € 0,80 per uur drie halve dagen als vakkenvuller in een supermarkt. Ter vergoeding van de kosten die hij maakt om van en naar zijn werk te reizen heeft hij in 2009 een vervoersvoorziening bij het UWV aangevraagd. Deze aanvraag is afgewezen omdat het UWV meende dat er tussen de supermarkt en de werknemer geen privaatrechtelijke dienstbetrekking bestond, terwijl dit wel vereist is om in aanmerking te komen voor een dergelijke vergoeding. Nadat de Centrale Raad van Beroep het UWV in het gelijk had gesteld is de werknemer uiteindelijk naar de Hoge Raad gegaan.
Van een privaatrechtelijke dienstbetrekking is sprake indien er een arbeidsovereenkomst tussen partijen bestaat. Dit is volgens artikel 7:610 lid 1 BW een “overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten.” Er zijn dus vijf voorwaarden waaraan voldaan moet zijn om van een arbeidsovereenkomst te kunnen spreken: er moet een overeenkomst zijn; de werknemer moet onder het gezag van de werkgever staan; de werknemer moet arbeid verrichten; de werkgever heeft als tegenprestatie voor die arbeid een verplichting om loon te betalen; en de arbeid moet gedurende enige tijd verricht worden. Over de hoogte van het loon zegt dit artikel dus niets en de Hoge Raad oordeelde dan ook dat de verplichting van de werkgever om loon te betalen niet afhankelijk is van de hoogte van die beloning. Met andere woorden, de hoogte van het loon is niet van belang bij het beoordelen van de vraag of sprake is van een dienstbetrekking. Uiteraard kennen wij in Nederland wel een minimumloon (van € 8,48 per uur), maar het staat partijen vrij daarvan af te wijken. De werknemer kan in zo’n geval wel (tot vijf jaar na het ontstaan van de loonbetalingsverplichting) de werkgever aanspreken het overeengekomen lagere loon aan te vullen tot het wettelijk minimumloon.
Overigens oordeelde de Hoge Raad in deze zaak uiteindelijk dat geen sprake was van een arbeidsovereenkomst, omdat uit de feiten bleek dat de overeenkomst niet voldeed aan de andere eisen uit artikel 7:610 lid 1 BW: de werknemer was namelijk vrij om aan hem toebedachte werkzaamheden niet te volbrengen, kon naar eigen inzicht en behoefte pauzeren en bleek zich geregeld ziek te melden zonder dat daarop een verzuimtraject volgde. De werknemer verrichtte dus wel werkzaamheden, maar niet in die zin dat gezegd kan worden dat op hem de verplichting rustte om in het kader van een gezagsverhouding gedurende zekere tijd arbeid te verrichten.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.