Praktijkgebieden: Intellectuele eigendom
Ik dacht altijd dat ik een (gematigd) positivist was. Nee, geen aarzelende aanhanger van de Koot&Bie creatie De Positivo's; ik bedoel een rechtspositivist. Dat is, kort door de bocht geformuleerd, iemand die de filosofie huldigt dat het recht is wat het is, en moet worden bekeken zoals het zich aan ons manifesteert (voor een wat uitgebreidere uitleg: klik hier). Zo is een uitspraak van een hoog rechterlijk college rechtscheppend. Dus zeker als de hoogste Europese rechter, het Hof van Justitie van de Europese Unie te Luxemburg (HvJEU), een uitspraak doet die een rechtsbegrip nader uitlegt, dan zal die uitleg moeten worden gevolgd. Dacht ik altijd.
Maar de manier waarop het HvJEU de laatste tijd in het intellectuele eigendomsrecht tekeer gaat noodzaakt mij toch die opvattingen wat bij te stellen. Gisteren deed het Hof twee uitspraken die dat weer eens onderstrepen.
Zoals u weet is het Europese auteursrecht in de Richtlijn Auteursrecht in de Informatiemaatschappij uit 2001 (implementatie 2004) stevig geharmoniseerd. Steviger dan ooit, want deze richtlijn richtte zich (anders dan eerdere auteursrechtelijke richtlijnen) óók op wat voor ons de kernbegrippen van het auteursrecht zijn: openbaar maken en verveelvoudigen. Sterker: voor veel landen introduceerde de Richtlijn voor het eerst dergelijke algemene blanketbegrippen. Anders dan in Nederland bevatten de auteurswetten van die landen veeleer opsommingen van vormen van verveelvoudigen en openbaar maken. De Richtlijn verschafte hen de begrippen “Reproduction right” en (belangrijker) “Right of communication to the public” en “Distribution right”. De laatste twee begrippen zijn ruwweg te vertalen met “immaterieel openbaar maken” en “materieel openbaar maken”, al zijn die Nederlandse begrippen ruimer. Hoe dan ook: door de Richtlijn zijn onze auteursrechtelijke kernbegrippen op zijn minst gedeeltelijk het acquis communautaire ingetrokken, hetgeen betekent dat het HvJEU de hoogste rechter is die over de betekenis ervan oordeelt. En dat hebben de rechters in Luxemburg gisteren dus gedaan.
Daarbij ging het in beide gevallen om de omvang van het begrip “right of communication to the public” uit de Richtlijn. Wij zien dat dus als vallend onder ons ruime begrip “immateriële openbaarmaking”, waaronder we verstaan: openbaarmaking in niet tastbare vorm, dus door vertonen, ten gehore brengen, etc. van een werk (en niet door het in het verkeer brengen van exemplaren).
Naar Nederlands recht spreken wij steeds van een nieuwe vorm van immateriële openbaarmaking, zodra daarbij een autre organisme betrokken is. Dat wil zeggen: zodra er gelijktijdige openbaarmaking plaatsvindt door een nieuwe “exploitant”.Laat ik als voorbeeld een popconcert nemen dat live op de radio wordt uitgezonden. Eerste openbaarmaking: door de organisatoren van het concert aan de bezoekers daarvan. Gelijktijdige tweede openbaarmaking: door de omroep aan haar luisteraars. Derde: door de kabelexploitant aan zijn abonnees. Vierde: door de cafébaas / hotelier / tandarts naar zijn klanten / gasten / patiënten. Die tussenschakels zetten die radio niet voor niets aan. Daardoor voelt de gast zich prettiger, is de patiënt meer op zijn gemak, etc. Deze aanbieders van de muziek profiteren dus mee. De badgast die aan het strand zijn radio keihard aan heeft staan doet dat niet (ook al kunnen mensen in de omgeving, al dan niet vrijwillig, meeluisteren). Hij heeft geen beroeps- of bedrijfsbelang bij het laten horen van de muziek en maakt daarom juridisch gezien niet openbaar.
Een goed systeem, dat in een hele serie uitspraken (van het Caféhouder arrest, via het arrest Wasserij De Zon naar het Kabel tv-arrest) door de Hoge Raad tot stand is gebracht. Ook bij mijn studenten heeft het altijd weerklank gevonden: “Ja, dat is eerlijk. Al die vervolg-openbaarmakers worden er immers beter van dat iemand die muziek heeft gecreëerd”. En zo is het.
Maar toen kwam de Richtlijn, met o.a. dat nieuwe begrip “recht van mededeling aan het publiek”. En nu dus het HvJEU met haar uitleggende uitspraken. Daarover (vanwege de omvang) meer in onderstaande blog.
Lex Bruinhof is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied intellectuele eigendom.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.