Praktijkgebieden: Privacy
De verplichte invoering van het elektronisch patiëntendossier (EPD) is in april van dit jaar met algemene stemmen in de Eerste Kamer van tafel geveegd. De Eerste Kamer vond de beveiliging van de gevoelige patiëntengegevens onvoldoende gewaarborgd. Tien jaar voorbereiding en 300 miljoen euro leken daarmee in duigen te vallen. Maar dat valt wellicht nog mee: de scherven van het project kwamen terecht bij de stichting Nictiz, het landelijk expertisecentrum voor de ontwikkeling van ICT in de zorg. Dit instituut ziet graag een doorstart van het EPD op vrijwillige basis, uitgevoerd door een private organisatie.
Het hart van het EPD is het zogenaamde LSP: het Landelijk Schakelpunt, dat medische databases aan elkaar koppelt. Dit LSP functioneert nu al, zij het zonder wettelijke basis. Landelijk zijn er ongeveer vijftig medische databases aangekoppeld. Na het sneuvelen van het “EPD van overheidswege” heeft de minister van VWS aan Nictiz gevraagd uit te zoeken of het LSP zou kunnen worden voortgezet zonder overheidssteun. Er zou dan geen “overkoepelend EPD van overheidswege komen”, maar een private instantie zou het LSP gaan beheren.
Het Nictiz heeft dit onderzocht en kon in ieder geval constateren dat de zorgsector enthousiast is. Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) is dat echter beduidend minder, zo blijkt uit een op verzoek van Nictiz opgestelde zienswijze die deze week verscheen. Doordat een specifieke wettelijke regeling er dus niet komt, zal men in het voorgestelde private systeem weer terugvallen op bestaande wetgeving: de Wet Bescherming Persoonsgegevens (WBP) en de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO). Met name de WBP is streng. Gezondheidsgegevens behoren tot de categorie “bijzondere persoonsgegevens”. In beginsel is het verboden dergelijke gegevens te verwerken. Slechts in bijzondere gevallen is de verantwoordelijke voor de verwerking van dat verbod ontheven.
Allereerst kan dat wanneer de verantwoordelijke een hulpverlener, instelling of voorziening is voor gezondheidszorg of maatschappelijke dienstverlening (art. 21 WBP). Dat komt hier lastig uit, want Nictiz zou het LSP graag onder verantwoordelijkheid stellen van een op te richten “Vereniging van Zorgaanbieders voor Zorginformatieuitwisseling (VZZ)” Volgens het CBP is dat niet zo’n in artikel 21 bedoelde instelling. Vereist is namelijk dat de organisatie daadwerkelijk (ook zelf) zorg of behandeling verricht. En dat zou zo’n vereniging (of haar personeel) niet doen. De ratio van de wetgever is duidelijk: men wilde uitwisseling echt beperken tot de “handen aan het bed”, waarbij het beroepsgeheim als vangnet kan dienen.
Sprekende over dat beroepsgeheim: artikel 9, lid 4 van de WBP, bepaalt dat verwerking van persoonsgegevens niet mag plaatsvinden als daarmee een geheimhoudingsplicht (beroepsgeheim!) wordt geschonden. Dat beroepsgeheim is niet absoluut; de WGBO begrenst dit (artikel 7:457 BW). Dat artikel houdt onder andere in dat wel informatie mag worden gedeeld met een “rechtstreeks betrokkene” bij de verrichting van de behandeling. Biedt dat dan een oplossing? “Nee”, zegt het CBP: zo’n VZZ is niet een rechtstreeks betrokkene in de zin van deze wet. De wetgever heeft hier gedacht aan verpleegkundigen, medisch secretaressen en anderen met een “afgeleide geheimhoudingsplicht”. Het voorgestelde VZZ zou daar veel te ver vanaf staan.
Blijft als laatste redding voor de VZZ over: artikel 23 WBP. Dit staat verwerking van bijzondere persoonsgegevens o.a. ook toe in geval van uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene of een zwaarwegend maatschappelijk belang. In dat laatste geval is echter wel een wet nodig of toestemming van het CBP. Welnu, die wet komt er niet en het CBP heeft zijn bedenkingen…
Alleen de uitdrukkelijke toestemming van de patiënt kan privacytechisch dus uitkomst bieden. Ook het beroepsgeheim geldt niet meer als de patiënt het goed vindt dat mededelingen worden gedaan. Dat wordt dus sjouwen met consent-formulieren (de toestemming moet in voorkomend geval natuurlijk wel bewezen kunnen worden).
Maandag brengt Nictiz verslag uit aan de minister over zijn bevindingen. De privacy aspecten zullen daarbij ongetwijfeld de nodige aandacht krijgen.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.