Praktijkgebieden: Intellectuele eigendom
Ik heb in deze blawgs al regelmatig aandacht besteed aan de bijzondere regeling voor de vergoeding van proceskosten in Intellectuele Eigendomszaken. Als gevolg van een Europese Richtlijn uit 2004 geldt voor dit type zaken dat de verliezende partij de volledige redelijke kosten moet vergoeden die de winnende partij in de procedure heeft gemaakt. De werkelijke kosten, dus.
Dat is bijzonder, omdat in een niet-IE-zaak slechts een forfaitair bedrag vergoed hoeft te worden, dat veelal (zeg eigenlijk maar gerust: altijd) veel lager is dan de werkelijk gemaakte kosten. Dit bedrag wordt wel samengesteld in relatie tot de verrichte werkzaamheden (zie de uitgebreide regeling: hier), maar de daaraan gekoppelde basisbedragen zijn gewoon veel te laag. Anders dus in IE zaken, zij het dat ook daar wel een richtlijn wordt gehanteerd om al te overdreven kosten enigszins te matigen (ik schreef daar al eerder over).
Toch wordt, ondanks het feit dat sprake is van een IE zaak, dit systeem (dat is vastgelegd in artikel 1019h van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) niet altijd toegepast. Zo werd al vrij vroeg uitgemaakt dat een portretrechtzaak eigenlijk geen IE zaak is en dat de regeling bij portretrecht-inbreuk dus niet geldt. Ik heb dat altijd wat flauw gevonden, maar het klopt juridisch wel (we zitten daar meer in de privacy dan in de IE sfeer). Recentelijk is echter door de Voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag een vonnis gewezen in een overduidelijke IE-zaak (een handelsnaamzaak) waarin 1019h óók niet werd toegepast.
Het ging hier om een verstekvonnis. De gedaagde partij was dus niet verschenen en had derhalve uiteraard ook geen verweer gevoerd. De rechter overwoog dat in een dergelijk geval alleen ruimte bestaat om de gedaagde in de volledige proceskosten te veroordelen, als deze kosten zijn gespecificeerd in de dagvaarding, of deze later alsnog bij een afzonderlijk deurwaardersexploot aan de gedaagde zijn meegedeeld. Dat was in casu niet gebeurd en dus werd alsnog het gewone forfaitaire bedrag toegekend.
Dat is even schrikken. Ik procedeer nogal eens in IE zaken en zeker ook regelmatig aan de zijde van eisers. Meestal is wel duidelijk dat de gedaagde ook daadwerkelijk op de zitting zal komen (dan wel, in een bodemprocedure, verweer zal voeren). Maar soms is daar toch twijfel over mogelijk. Op het moment van dagvaarden weet je dat vaak nog niet (althans niet zeker). Dat betekent dus (althans volgens de Haagse rechter)dat je voortaan in dergelijke twijfelgevallen voorafgaand aan de zitting de deurwaarder nog even op pad moet sturen met een specificatie van de tot dan toe gemaakte kosten. Om vervolgens soms te moeten constateren dat de gedaagde tóch op de zitting verschijnt. Maar goed: die deurwaarderskosten (en de kosten van het opstellen van het overzicht) worden bij winst toch weer door die gedaagde betaald, dus het kost de eiser als het goed is niets.
Niettemin toch wel lastig. Is dit nu geldend recht? Een Voorzieningenrechter in Alkmaar had eerder geen moeite met het toewijzen van de volledige kosten bij verstek. Nee, sterker: dezelfde Haagse rechter die het hier besproken vonnis wees paste 1019h vorig jaar in een bodemprocedure ook nog gewoon toe in een verstekzaak! Vanwaar nu deze change of hearts? De rechter geeft helaas geen onderbouwing voor de geformuleerde regel. In de richtlijn van de rechtbanken, waaraan ik hierboven al refereerde, wordt met geen woord over verstekzaken gesproken. En ook in de Europese Richtlijn, waar 1019h op is gebaseerd, vind ik hier niets over terug.
Ik neem daarom speculatief maar aan dat de rechter is teruggevallen op algemene beginselen van procesrecht (van fair trial, zo u wilt). Een gedaagde behoort geìnformeerd te zijn over hetgeen in een procedure van hem wordt geëist. Het louter vermelden dat de volledige redelijke kosten daar onderdeel van uitmaken was voor deze rechter kennelijk te vaag. Dus: ofwel een specificatie in de dagvaarding opnemen, ofwel deze later doen uitreiken, met dezelfde waarborgen omkleed als de dagvaarding zelf.
Mocht dit inderdaad de achtergrond zijn geweest, dan wil ik daar toch een kanttekening bij plaatsen. Sinds de bovengenoemde richtlijn van de rechtbanken bestaat, is wel min of meer duidelijk wat maximaal gevorderd zou kunnen worden. Bovendien beoordeelt de rechter in een verstekzaak steeds zelfstandig of het gevorderde hem onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Mijns inziens kan daar best ook een toetsing van een pas ter zitting overgelegde specificatie onder vallen. Aldus zijn er dus twee waarborgen tegen al te dolle toestanden. Is dat niet genoeg?
Wellicht gaan we dat in de toekomst nog eens vernemen, als een rechter een gemotiveerde overweging aan dit punt wijdt. Er lijkt zich in ieder geval nog geen tendens af te tekenen, ondanks een signalering op IE site boek9.nl. Daar werd gewag gemaakt van een tweede recent verstekvonnis waarin 1019h niet werd toegepast (ditmaal in een bodemprocedure voor de rechtbank Amsterdam). Daar was de kosten-vordering echter niet alleen niet gespecificeerd, maar was zelfs geen bedrag genoemd. Dan houdt het op, natuurlijk.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.