Praktijkgebieden:
Een enquête onder hoger opgeleide ambtenaren van de diverse ministeries baarde vorige week enig opzien: 76% van deze ambtenaren bleek van mening te zijn dat de leden van de Tweede Kamer over onvoldoende juridische kennis beschikken. Luisterend naar het debat over het opzeggen van het vertrouwen in het kabinet door D'66, gisterenmiddag, kon ik mij hier wel iets bij voorstellen. Tot mijn verbazing hoorde ik diverse prominente politici stamelen over wat nu precies de staatsrechtelijke consequenties daarvan zouden (moeten) zijn.
Mevrouw Lousewies van der Laan (D'66) loste het eigenlijk nog het slimst op, door gewoon halsstarrig te blijven volhouden dat premier Balkenende nu “de gang naar de koningin zou moeten gaan maken”. Dwars tegen Maxime Verhagen (CDA) in (die haar wel een “lesje staatsrecht” wilde geven) bleef ze dit in dezelfde bewoordingen herhalen. Dat kon ze ook makkelijk doen, want “de gang naar de koningin maken” kun je natuurlijk om zeer uiteenlopende redenen doen. Vast staat echter dat Balkenende staatsrechtelijk allerminst verplicht was het ontslag van zijn hele kabinet in te dienen. Sterker: staatsrechtelijk hoefde hij niet eens het ontslag van de D'66 ministers aan te bieden.
De enige echt harde regel die ten deze bestaat (als ik mij mijn colleges staatsrecht van prof. Prakke goed herinner) is dat een kabinet of een minister die het vertrouwen van het parlement verliest moet opstappen. Zelfs dát is overigens slechts een regel van parlementair gewoonterecht: het staat nergens in de Grondwet of iets dergelijks. Het is echter wel een logische regel, die in het laatste kwart van de 19e eeuw min of meer vanzelf is ontstaan, toen bleek dat een de Kamer onwelgevallig kabinet gewoon geen begrotingen meer goedgekeurd kreeg en dus beter maar kon opstappen (prachtig beschreven in prof. P.J. Oud's “Honderd Jaren”).
Dat deed zich gisteren echter niet voor: op geen enkele wijze was duidelijk dat de Kamer in meerderheid het vertrouwen in het kabinet had verloren. Wél was het zo dat een coalitiepartij het vertrouwen in het kabinet had opgezegd. In zo'n situatie is het politiek gezien (niet staatsrechtelijk) vrijwel ondenkbaar dat de ministers uit die partij in het kabinet blijven. En daarvoor moest Balkenende dus naar de koningin. Overigens is het de laatste jaren evenzo politieke moraal geworden dat wanneer een coalitiepartij het vertrouwen in een minister opzegt (in casu D'66 in mevrouw Verdonk: daar begon het allemaal mee), die minister haar consequenties trekt en zelf opstapt. Zo niet echter mevrouw Verdonk.
Hoe dan ook: kamerleden die op staatsrechtelijke gronden riepen (of veinsden?) dat er nu nieuwe verkiezingen moesten komen zaten er in ieder geval dik naast. Zelfs premier Balkenende zelve had zeker niet hoeven toezeggen dat er “vervroegde” verkiezingen zouden komen. Staatsrechtelijk bestaat daartoe vooralsnog geen enkele plicht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.