Praktijkgebieden: Ondernemingsrecht
In een juridische procedure hebben partijen in beginsel recht op een mondelinge behandeling. Dit is een zitting waar partijen onder meer hun standpunten mondeling kunnen toelichten en de rechter vragen kan stellen aan partijen. Partijen kunnen ook aan de rechter verzoeken om een mondelinge behandeling. In principe geldt dan de regel dat een verzoek in dat kader slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden mag worden afgewezen door de rechter. Echter, als een verzoek wordt gedaan nadat een daarvoor geldende termijn is verstreken, kan de rechter het verzoek wel afwijzen. De Hoge Raad licht dit in zijn arrest van 18 juli 2025 (ECLI:NL:HR:2025:1172) nader toe.
Nadat moeder in 2018 is overleden, ontstaat een geschil tussen zoon en dochter over de verdeling van de nalatenschap. Daarover wordt bij de rechtbank geprocedeerd waarna de zoon hoger beroep instelt tegen het vonnis. Het procesverloop in hoger beroep is als volgt:
De Hoge Raad behandelt allereerst de relevante bepalingen uit de wet. Op grond van artikel 133 lid 1 Rechtsvordering (“Rv”), is bepaald dat de rechter termijnen vaststelt voor het nemen van conclusies. Op grond van lid 3 van hetzelfde artikel geldt dat de bepaling van lid 1 ook van overeenkomstige toepassing is op andere proceshandelingen dan conclusies. Wanneer een proceshandeling niet is verricht binnen de daarvoor gestelde termijn en daarvoor geen uitstel kan worden verkregen, vervalt op grond van artikel 133 lid 4 Rv het recht om de desbetreffende proceshandeling te verrichten. De voornoemde bepalingen zijn via de schakelbepaling van artikel 353 Rv ook van toepassing op het hoger beroep.
Vervolgens behandelt de Hoge Raad de relevante bepalingen uit het Landelijk Procesreglement (“LP”) dat van toepassing was van 1 januari 2024 tot 1 juli 2024 en daarmee op ook de onderhavige kwestie.
Artikel 1.12 LP bepaalt dat termijnen ambtshalve worden gehandhaafd, tenzij uit het reglement anders voortvloeit. Verder geldt dat indien een proceshandeling niet is verricht binnen de daarvoor gestelde termijn en van die termijn geen uitstel kan worden verkregen, het recht vervalt de proceshandeling te verrichten. In artikel 2.25 LP is bepaald dat na de roldatum waarop de memorie van antwoord, kon worden genomen, een termijn van twee weken wordt verleend om een verzoek in te dienen tot het nemen van een akte of het vragen van een mondelinge behandeling, het wijzen van arrest of doorhaling, en dat als een dergelijk verzoek achterwege blijft, de zaak wordt verwezen naar een roldatum op een termijn van twee weken voor het fourneren van de procesdossiers.
In cassatie wordt geklaagd door de zoon dat de rolbeslissing van 30 januari blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, omdat een verzoek om een mondelinge behandeling slechts in zeer uitzonderlijke gevallen mag worden geweigerd en het hof daaromtrent niets heeft vastgesteld.
Op grond van voornoemde bepalingen uit de wet en het LP, concludeert de Hoge Raad dat de rolbeslissing van 30 januari 2025 daar geen blijk van geeft. De voornoemde bepalingen uit de wet en het LP brengen mee dat het recht om zo’n verzoek te doen kan vervallen door het ongebruikt verstrijken van een daartoe gestelde termijn. En dat heeft het hof ook correct ingezien. Immers de zaak is aangehouden tot 30 januari waardoor de zoon tot die datum gelegenheid had om het verzoek te doen.
Als de termijn is verstreken, kan de rechter een nadien gedaan verzoek om een mondelinge behandeling op die enkele grond afwijzen, en geldt niet de regel dat een verzoek om een mondelinge behandeling slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden mag worden afgewezen.
Het onderhavige arrest van de Hoge Raad toont aan dat procesrechtelijke regels strikt worden nageleefd. Dat is enerzijds uiteraard wenselijk om een procedure beheersbaar te houden en te voorkomen dat die (onnodig) vertraagd wordt.
Anderzijds zou het voor de onderhavige zaak wellicht wenselijk zijn geweest dat het hof toch wél gehoor had gegeven aan het verzoek van 21 februari 2024 van de zoon. Naar mijn mening is dan vooral de aard van de zaak bepalend in dat kader. Het betreft namelijk een familiekwestie. Dergelijke kwesties zijn veelal gevoelig en emoties kunnen hoog oplopen. Een mondelinge behandeling kan dan belangrijk zijn om de plooien glad te strijken. Klaarblijkelijk vond het hof dat niet zo relevant en heeft enkel een strikte toepassing van de regels gehanteerd.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.