icon

Te laat met uw verzoek? Dan geen mondelinge behandeling

In een juridische procedure hebben partijen in beginsel recht op een mondelinge behandeling. Dit is een zitting waar partijen onder meer hun standpunten mondeling kunnen toelichten en de rechter vragen kan stellen aan partijen. Partijen kunnen ook aan de rechter verzoeken om een mondelinge behandeling. In principe geldt dan de regel dat een verzoek in dat kader slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden mag worden afgewezen door de rechter. Echter, als een verzoek wordt gedaan nadat een daarvoor geldende termijn is verstreken, kan de rechter het verzoek wel afwijzen. De Hoge Raad licht dit in zijn arrest van 18 juli 2025 (ECLI:NL:HR:2025:1172) nader toe.

Procesverloop

Nadat moeder in 2018 is overleden, ontstaat een geschil tussen zoon en dochter over de verdeling van de nalatenschap. Daarover wordt bij de rechtbank geprocedeerd waarna de zoon hoger beroep instelt tegen het vonnis. Het procesverloop in hoger beroep is als volgt:

  1. Nadat op 2 januari 2024 de dochter haar memorie van antwoord had genomen, is de zaak aangehouden tot 16 januari 2024 voor het houden van een mondelinge behandeling.
  2. Op 16 januari 2024 heeft het hof de zaak niet geselecteerd voor een mondelinge behandeling en heeft het de zaak aangehouden tot 30 januari 2024 om partijen in de gelegenheid te stellen met elkaar in overleg te gaan en eventueel een schikking te bereiken.
  3. Voor of op 30 januari 2024 hebben partijen geen rolinstructie gegeven. Op 30 januari 2024 heeft het hof beslist dat het recht van partijen op het vragen van een akte of mondelinge behandeling is vervallen. Het hof heeft de zaak toen aangehouden tot 13 februari 2024 voor fourneren (het overleggen van alle processtukken aan de rechter) van het procesdossier.
  4. Op 21 februari 2024 heeft de zoon het hof verzocht om een mondelinge behandeling. De dochter heeft op 26 februari 2024 bezwaar gemaakt tegen dat verzoek, onder meer met het argument dat na partijberaad het recht op het verzoeken van een mondelinge behandeling is vervallen.
  5. Op 26 maart 2024 heeft het hof eindarrest gewezen.

Oordeel Hoge Raad

De Hoge Raad behandelt allereerst de relevante bepalingen uit de wet. Op grond van artikel 133 lid 1 Rechtsvordering (“Rv”), is bepaald dat de rechter termijnen vaststelt voor het nemen van conclusies. Op grond van lid 3 van hetzelfde artikel geldt dat de bepaling van lid 1 ook van overeenkomstige toepassing is op andere proceshandelingen dan conclusies. Wanneer een proceshandeling niet is verricht binnen de daarvoor gestelde termijn en daarvoor geen uitstel kan worden verkregen, vervalt op grond van artikel 133 lid 4 Rv het recht om de desbetreffende proceshandeling te verrichten. De voornoemde bepalingen zijn via de schakelbepaling van artikel 353 Rv ook van toepassing op het hoger beroep.

Vervolgens behandelt de Hoge Raad de relevante bepalingen uit het Landelijk Procesreglement (“LP”) dat van toepassing was van 1 januari 2024 tot 1 juli 2024 en daarmee op ook de onderhavige kwestie.

Artikel 1.12 LP bepaalt dat termijnen ambtshalve worden gehandhaafd, tenzij uit het reglement anders voortvloeit. Verder geldt dat indien een proceshandeling niet is verricht binnen de daarvoor gestelde termijn en van die termijn geen uitstel kan worden verkregen, het recht vervalt de proceshandeling te verrichten. In artikel 2.25 LP is bepaald dat na de roldatum waarop de memorie van antwoord, kon worden genomen, een termijn van twee weken wordt verleend om een verzoek in te dienen tot het nemen van een akte of het vragen van een mondelinge behandeling, het wijzen van arrest of doorhaling, en dat als een dergelijk verzoek achterwege blijft, de zaak wordt verwezen naar een roldatum op een termijn van twee weken voor het fourneren van de procesdossiers.

In cassatie wordt geklaagd door de zoon dat de rolbeslissing van 30 januari blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, omdat een verzoek om een mondelinge behandeling slechts in zeer uitzonderlijke gevallen mag worden geweigerd en het hof daaromtrent niets heeft vastgesteld.

Op grond van voornoemde bepalingen uit de wet en het LP, concludeert de Hoge Raad dat de rolbeslissing van 30 januari 2025 daar geen blijk van geeft. De voornoemde bepalingen uit de wet en het LP brengen mee dat het recht om zo’n verzoek te doen kan vervallen door het ongebruikt verstrijken van een daartoe gestelde termijn. En dat heeft het hof ook correct ingezien. Immers de zaak is aangehouden tot 30 januari waardoor de zoon tot die datum gelegenheid had om het verzoek te doen.

Als de termijn is verstreken, kan de rechter een nadien gedaan verzoek om een mondelinge behandeling op die enkele grond afwijzen, en geldt niet de regel dat een verzoek om een mondelinge behandeling slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden mag worden afgewezen.

Nadere blik op de zaak

Het onderhavige arrest van de Hoge Raad toont aan dat procesrechtelijke regels strikt worden nageleefd. Dat is enerzijds uiteraard wenselijk om een procedure beheersbaar te houden en te voorkomen dat die (onnodig) vertraagd wordt.

Anderzijds zou het voor de onderhavige zaak wellicht wenselijk zijn geweest dat het hof toch wél gehoor had gegeven aan het verzoek van 21 februari 2024 van de zoon. Naar mijn mening is dan vooral de aard van de zaak bepalend in dat kader. Het betreft namelijk een familiekwestie. Dergelijke kwesties zijn veelal gevoelig en emoties kunnen hoog oplopen. Een mondelinge behandeling kan dan belangrijk zijn om de plooien glad te strijken. Klaarblijkelijk vond het hof dat niet zo relevant en heeft enkel een strikte toepassing van de regels gehanteerd.

Heeft u vragen?

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.
Te laat met uw verzoek? Dan geen mondelinge behandeling

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief