icon

Terugkomen op een bindende eindbeslissing, kan dat?

Een rechter kan in een tussenuitspraak uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beslissen over geschilpunten die partijen verdeeld houden. Dit heet ook wel de bindende eindbeslissing. In beginsel mag een rechter op een dergelijke beslissing niet meer terugkomen. Maar stel nou dat de rechter na zijn eindbeslissing met feiten en omstandigheden bekend raakt die de eindbeslissing achterhaald maken. Mag de rechter dan wél terugkomen op een bindende eindbeslissing? Daarover schept de Hoge Raad nog eens duidelijkheid in zijn arrest van 14 februari 2025 (ECLI:NL:HR:2025:258).

Achtergrond en feiten van de zaak

In deze zaak gaat het om parkeerplaatsen bij een pand dat in 2012 werd gesplitst in een aantal appartementen. De gemeente verleende hiervoor een omgevingsvergunning onder de voorwaarde dat enkele parkeerplaatsen openbaar zouden worden. De toenmalige eigenaar voldeed daar echter niet aan. De kwestie belandde bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, die de zaak afdeed. Intussen werd het pand verkocht aan eiser in de onderhavige zaak, waarbij alle vorderingsrechten van de vorige eigenaar aan eiser zijn overgedragen.

Eiser vordert een aantal verklaringen voor recht en een schadevergoeding omdat de gemeente onrechtmatig zou hebben gehandeld door te stellen dat de parkeerplaatsen openbaar moesten zijn, terwijl dat (juridisch) niet mogelijk was en ook indruiste tegen eerdere besluiten. Eiser zou hierdoor de parkeerplaatsen niet kunnen verhuren en zou evenwel huurinkomsten mislopen.

De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af, het hof beslist in een tussenuitspraak van 14 maart 2023 dat eiser de kans krijgt om per nadere akte nadere informatie te verschaffen en vermeldt het navolgende:

3.35 Uit het dossier leidt het hof af dat [eiser] pogingen heeft gedaan ter verkrijging van voldoening buiten rechte (artikel 6:96 lid 2 sub c BW). Het gevorderde bedrag voor buitengerechtelijke incassokosten van € 3.404,70 inclusief BTW komt het hof niet onredelijk voor, zodat dit bedrag te gelegener tijd bij eindarrest zal worden toegewezen”.

Maar dan oordeelt het hof vervolgens anders in het eindarrest over dit punt:

“2.8. In rechtsoverweging 3.35 van het tussenarrest is beslist dat de vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen. Omdat anders dan het hof verwachtte niet is komen vast te staan dat [betrokkene 1] schade heeft geleden door het niet kunnen verhuren van de parkeerplaatsen, is het niet redelijk om de gemeente te veroordelen tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. Zou [eiser] in de periode vóór het starten van deze procedure zijn vordering hebben beperkt tot het toe te wijzen bedrag van € 5.708,63 inclusief btw, in plaats van een vordering van ruim € 280.000 (in hoger beroep nog vermeerderd tot ruim € 425.000), dan is aannemelijk dat de gemeente met [eiser] tot een vergelijk zou zijn gekomen en deze procedure zou zijn voorkomen. Het is daarom niet redelijk dat deze kosten voor rekening van de gemeente komen. In zoverre komt het hof terug van zijn beslissing in rechtsoverweging 3.35 van het tussenarrest en zal het dit deel van de vordering alsnog afwijzen.”

Het hof komt dus in het eindarrest terug op zijn eerder gedane beslissing over de buitengerechtelijke incassokosten. Ten aanzien van onder andere dit punt, stelt eiser cassatie in.

Oordeel Hoge Raad en Advocaat-Generaal

De Hoge Raad oordeelt dat het hof in zijn eindarrest in beginsel gebonden was aan zijn uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven beslissing (in rechtsoverweging 3.35, zie hiervoor) over de verschuldigdheid van de buitengerechtelijke incassokosten. De Hoge Raad voegt daaraan toe dat het hof weliswaar de bindende eindbeslissing mocht heroverwegen om te voorkomen dat het uitspraak zou doen op een feitelijk of juridisch onjuiste grondslag, echter alleen nadat partijen gelegenheid hadden gekregen om zich daarover uit te laten.

Het hof heeft in de onderhavige zaak partijen geen gelegenheid gegeven om zich uit te laten over zijn voornemen om terug te komen van zijn bindende eindbeslissing en evenmin voldoende gemotiveerd waarom die gelegenheid niet aan partijen is geboden. Daarom slaagt de klacht van eiser in cassatie op dit punt.

De Hoge Raad heeft in zijn oordeel geen aansluiting gezocht bij de conclusie van Advocaat-Generaal Hartlief. Hij zegt dat de bedoeling van een rechter bepalend is of sprake is van een bindende eindbeslissing. Die bedoeling kan volgen uit een latere uitspraak of de einduitspraak van de rechter die de desbetreffende beslissing gaf. Bovendien kan volgens Hartlief een bindende eindbeslissing in cassatie alleen op begrijpelijkheid worden getoetst, niet op juistheid.

Weliswaar is Hartlief, net zoals de Hoge Raad, van mening dat sprake is van een bindende eindbeslissing, maar beredeneert het terugkomen van het hof van deze eindbeslissing op een andere wijze. Volgens Hartlief is het terugkomen van de eindbeslissing een “geraden gevolgtrekking” uit een schending van artikel 21 Rechtsvordering (dit artikel ziet op de waarheidsplicht voor partijen in een procedure en kan een rechter ambtshalve toepassen).

Het hof raakte door de akte van eiser – ingediend ná de tussenuitspraak van 14 maart 2023 – ermee bekend dat eiser helemaal geen schade had geleden door het niet kunnen verhuren van de parkeerplaatsen en eiser daarnaast ten onrechte stellingen had ingenomen over misgelopen huurinkomsten. Hartlief meent dat dit een schending is van de waarheidsplicht waardoor het hof logischerwijs mocht terugkomen op de eindbeslissing in de tussenuitspraak nu het niet redelijk was om de buitengerechtelijke incassokosten toe te wijzen. Dat partijen daarover niet specifiek hebben gedebatteerd doet daaraan niet af, aldus Hartlief.

Conclusie

In het onderhavige arrest benadrukt de Hoge Raad dat een rechter in beginsel niet mag terugkomen op een bindende eindbeslissing in een tussenuitspraak. In het geval een rechter dat wél doet, dan moet aan partijen de gelegenheid worden geboden om zich daarover uit te laten.

Er zou mijns inziens geen gelegenheid hoeven te worden geboden als evident is dat artikel 21 Rechtsvordering is geschonden door een partij en de rechter daar pas ná het geven van een bindende eindbeslissing bekend mee is geraakt. Daarmee sluit ik mij aan bij de argumentatie van Hartlief. In een dergelijke situatie is het niet meer dan logisch om terug te komen van een bindende eindbeslissing om te voorkomen dat op grond van onjuiste feiten en omstandigheden een einduitspraak wordt gedaan in een procedure. Het voeren van enig debat door partijen is naar mijn mening dan ook niet van relevantie.

Afsluitend

Heeft u vragen over dit onderwerp? Neemt u dan gerust contact met ons op. Wieringa Advocaten heeft ruime ervaring met het adviseren op het gebied van het procesrecht. Wij zijn u graag van dienst.

Heeft u vragen?

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.
Terugkomen op een bindende eindbeslissing, kan dat?

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief