Faillissement of turboliquidatie: de dunne lijn met misbruik van bevoegdheid.
De Nederlandse wet kent drie methoden om (vrijwillig) een rechtspersoon te beëindigen: (i) de standaard ontbindingsprocedure (in het geval de rechtspersoon meer baten heeft dan schulden), (ii) een turboliquidatie (in het geval de rechtspersoon geen baten heeft maar nog wel schulden) en (iii) het aanvragen van (eigen) faillissement (in het geval de rechtspersoon wel baten heeft, maar die niet afdoende zijn om de schulden te voldoen).
Dat het volgen van de op het eerste gezicht juiste wettelijke methode toch verkeerd kan uitpakken, blijkt uit de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 december 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:21551). Hierin is geoordeeld dat het aanvragen van eigen faillissement, misbruik van bevoegdheid oplevert.
Feiten
In de onderhavige zaak verzoekt een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (de “BV”) om haar eigen faillissement. In haar verzoekschrift heeft de BV aangevoerd dat er een schuldenlast is van grofweg € 136.000, de ondernemingsactiviteiten zijn gestopt en er geen baten meer zijn. De BV concludeert op grond van de voornoemde omstandigheden dat er geen andere mogelijkheid is dan het aanvragen van faillissement.
Bovendien voert de BV ter zitting aan dat een schuldeiser haar heeft gedagvaard tot betaling van een aanzienlijke vordering. Omdat er geen middelen zijn om verweer te voeren, heeft de BV de schuldeiser voorgesteld om in te stemmen met een faillissementsaanvraag zodat de curator objectief kan beoordelen of er sprake is van een gegronde schuldvordering.
Oordeel rechtbank
De rechtbank wijst het verzoek van de BV af en oordeelt dat sprake is van misbruik van bevoegdheid (ex artikel 3:13 lid 2 Burgerlijk Wetboek). Gezien de (financiële) toestand van de BV, moet er eigenlijk al bij voorbaat van worden uitgegaan dat er geen opbrengsten te verwachten zijn. Dat betekent dat het uitspreken van een faillissement alleen maar zal leiden tot extra werk, zonder dat de curator daarvoor betaald krijgt én zonder dat er iets aan de schuldeisers kan worden uitgekeerd.
Daarnaast gaat de rechtbank niet mee in het verhaal dat de BV op de zitting naar voren heeft gebracht. De rechtbank meent dat de BV de taken van de curator lijkt te miskennen. Een curator moet zich primair bezighouden met het beheren en verdelen van het vermogen van een failliete rechtspersoon. Pas daarna wordt toegekomen aan verificatie van ingediende (schuld)vorderingen, indien de stand van de boedel dat rechtvaardigt. Uit wat de BV heeft verteld, blijkt dat die situatie zich niet zal voordoen omdat er geen baten zijn. In het geval faillissement zou worden uitgesproken, zou dit zeer waarschijnlijk worden opgeheven bij gebrek aan baten op grond van artikel 16 Faillissementswet.
Bovendien is de rechtbank van oordeel dat de BV de route van een turboliquidatie had kunnen (en moeten) bewandelen. Immers, nu er geen baten meer waren maar nog wel schulden, had door middel van een besluit van de algemene vergadering van de BV, de ontbinding simpelweg kunnen worden bewerkstelligd.
Concluderend vindt de rechtbank dat het aan de BV was om duidelijk te maken waarom – ondanks de mogelijkheid om de BV via een turboliquidatie te beëindigen – het belang om zelf faillissement aan te vragen zwaarder moet wegen, of ten minste even zwaar heeft te wegen, als het belang van de curator om niet op te draaien voor extra werk en kosten die niet verhaald kunnen worden.
Nu dat niet duidelijk is gemaakt door de BV maar zij wel de aanvraag tot faillissement heeft ingediend, meent de rechtbank dat sprake is van misbruik van bevoegdheid.
Nadere blik op de zaak
Gezien de erbarmelijke (financiële) toestand van de BV, is het oordeel van de rechtbank mijns inziens te begrijpen. Uit de uitspraak kan worden afgeleid dat een rechtbank blijkbaar verwacht – althans in casu de rechtbank Den Haag – dat een verzoekster in de situatie dat een vennootschap geen baten meer heeft, zelf aannemelijk moet maken dat het belang van eigen aangifte tot faillietverklaring zwaarder weegt dan het belang van de curator om geconfronteerd te worden met een lege boedel en extra werk.
Gesteld zou nog kunnen worden dat de rechtbank bij haar oordeel had moeten betrekken of eventueel nog baten te verwachten waren uit hoofde van bijvoorbeeld bestuurdersaansprakelijkheid of faillissementspauliana. Dat zou van relevantie kunnen zijn geweest om te bepalen of de BV daadwerkelijk had moeten overgaan tot een turboliquidatie. Echter, mijns inziens had de rechtbank geen aanleiding om dat bij haar oordeel te betrekken nu de BV eigen aangifte heeft gedaan en zij aangaf dat er geen baten meer waren (noch aanknopingspunten heeft gegeven voor een dergelijke vordering).
Afsluitend
Heeft u vragen over dit onderwerp? Neemt u dan gerust contact met ons op. Wieringa Advocaten heeft ruime ervaring met het adviseren op het gebied van het turboliquidaties en het insolventierecht. Wij zijn u graag van dienst.