Praktijkgebieden: Energietransitie
Sinds 29 januari 2024 ligt een wijziging van het Besluit bouwwerken leefomgeving (‘Bbl’) ter consultatie. Met deze wijziging wil de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de milieuprestatie-eis voor woonfuncties en kantoorfuncties aanscherpen en wordt de milieuprestatie-eis geïntroduceerd voor een aantal andere gebruiksfuncties.
Het Bbl stelt voor nieuwbouw een eis aan hoe hoog de milieuprestatie van een bouwwerk maximaal mag zijn. Het doel is het beperken van de belasting van het milieu door het gebruik van materialen. De milieuprestatie-eis is een minimale score die een gebouw volgens een berekening met de zogenaamde Bepalingsmethode Milieuprestatie Bouwwerken mag hebben. Hoe lager de score, hoe lager de milieubelasting.
Als gevolg van een herziening van de Bepalingsmethode lijkt het alsof de voorgenomen nieuwe scores voor de milieuprestatie worden verhoogd in vergelijking met de niveaus berekend met de huidige versie van de Bepalingsmethode. Dat is niet het geval: er is juist sprake van een aanscherping door onder andere een verdubbeling van het aantal milieu categorieën. Een correctie en indexatie van milieuprijzen leidt daarnaast tot een hogere schaduwprijs per milieueffect. In de termen van de huidige Bepalingsmethode gaat de milieuprestatie-eis voor woningen van 0,8 naar 0,5. Voor kantoren gaat de milieuprestatie-eis van 1,0 naar 0,85.
Uit onderzoek blijkt evenwel dat de aanscherping van de eisen voor de woonfunctie en kantoorfunctie bijsommige gebouwvormen onevenredige gevolgen zouden hebben. Dat geldt voor a) kleinerewoonfuncties en b) kantoorfuncties die in niet compacte gebouwen zijn gelegen. Om in dergelijke situaties onevenredige gevolgen te voorkomen, is voor kleine woonfuncties en kantoorfuncties in niet compacte gebouwen een afwijkende milieuprestatie voorzien vanaf een bepaalde grens van de gebruiksoppervlakte (woonfunctie) en compactheid (kantoorfunctie).
Voor nieuwbouw ten behoeve vane andere gebruiksfuncties dan de woonfunctie en kantoorfunctie, waarvoor nog geen milieuprestatie-eis gold, wordt ook een milieuprestatie-eis ingevoerd. Te denken is aan logiesfuncties, sportfuncties en winkelfuncties. Hiervoor is in hoofdlijnen dezelfde aanpak gevolgd als voor de bepaling van de milieuprestatie-eis voor woonfunctie en kantoorfunctie. De milieuprestatie-eis zal worden gesteld op 1,85.
Alleen voor zogenaamde overige gebruiksfuncties zal een afwijkende milieuprestatie-eis gelden. Een ‘overige gebruiksfunctie’ is een gebruiksfunctie voor activiteiten waarbij het verblijven van personen een ondergeschikte rol speelt. Voorbeelden van overige gebruiksfuncties zijn kleed- en doucheruimten, bergingen bij woningen of transformatorhuisjes. De milieuprestatie-eis voor deze gebruiksfuncties wordt afhankelijk gesteld van de levensduur van gebouwen. Voor overige gebruiksfuncties in een gebouw met een levensduur van meer dan 75 jaar zal een milieuprestatie-eis van 1,3 gelden (in termen van de nieuwe Bepalingsmethode). Voor gebouwen met een levensduur van minder dan 75 jaar zal dat 1,8 zijn.
Tot en met 23 februari 2024 kan op het voorstel worden gereageerd. De reacties waarbij door de inzender is aangegeven dat deze openbaar gemaakt mogen worden, worden gepubliceerd tijdens de loop van de consultatie. Indien de wijziging wordt aangenomen, zal het gewijzigde Bbl met ingang van 1 januari 2025 in werking treden. Wij houden u van deze ontwikkelingen op de hoogte.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.