Praktijkgebieden: Ondernemingsrecht
De wettelijke hoofdregel in het geval van handelsovereenkomsten is dat facturen binnen 30 dagen betaald moeten worden (art. 6:119a lid 2 BW). Deze hoofdregel is van regelend recht: partijen kunnen ook een kortere of langere betaaltermijn afspreken.
De mogelijkheden om een langere betaaltermijn dan 30 dagen af te spreken waren al beperkt: volgens lid 5 van artikel 6:119a BW kunnen partijen een uiterste dag van betaling overeenkomen van ten hoogste 60 dagen, tenzij zij uitdrukkelijk een langere termijn van betaling in de overeenkomst opnemen en deze termijn niet kennelijk onbillijk is jegens de schuldeiser.
Met de aanpassing van artikel 6:119a BW per 1 juli 2022 is de mogelijkheid om een langere betaaltermijn af te spreken nog verder aan banden gelegd. Over het toepasselijke wetsvoorstel schreven wij eerder deze blog. In lid 6 is opgenomen:
In afwijking van lid 5 kunnen partijen geen uiterste dag van betaling overeenkomen van meer dan 30 dagen indien de schuldenaar een rechtspersoon is die op twee opeenvolgende balansdata, zonder onderbreking nadien op twee opeenvolgende balansdata, niet heeft voldaan aan ten minste twee van de vereisten, bedoeld in artikel 397, leden 1 en 2 van Boek 2, en de schuldeiser een natuurlijk persoon is die handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf of een rechtspersoon, die gedurende die periode aan ten minste twee van die vereisten heeft voldaan. Een beding in een overeenkomst in strijd met de vorige zin is nietig.
Deze aanpassing komt erop neer dat “grote ondernemingen” als schuldenaar in hun handelsrelatie met mkb-ondernemingen als schuldeiser geen betaaltermijn meer kunnen afspreken die langer is dan 30 dagen. Doen zij dat wel, dan is de afgesproken betaaltermijn nietig en wordt deze van rechtswege omgezet naar 30 dagen. Voldoet de grote onderneming de factuur niet binnen 30 dagen, dan is vanaf dat moment wettelijke handelsrente verschuldigd. Lid 5 is niet van toepassing op het geval waarin juist mkb-ondernemingen als schuldenaar betalingen aan grote ondernemingen als schuldeiser dienen te voldoen.
Het per 1 juli 2022 gewijzigde artikel 6:119a BW heeft zogeheten eerbiedigende werking en is dus niet van toepassing op overeenkomsten die voor het in werking treden van die bepaling zijn gesloten. Om te voorkomen dat grote ondernemingen tegenover middelgrote of kleine ondernemingen nog lange tijd betaaltermijnen van meer dan 30 dagen hanteren, bijvoorbeeld als gevolg van langlopende contracten, wordt de eerbiedigende werking beperkt tot één jaar na inwerkingtreding (zie art. 183b Overgangswet nieuw BW).
Vanaf 1 juli 2023 geldt dus ook voor lopende overeenkomsten dat grote ondernemingen facturen van MKB-ondernemingen binnen maximaal 30 dagen dienen te voldoen en dat de betaaltermijn van meer dan 30 dagen vanaf dat moment nietig is. In dat geval komt de reguliere betaaltermijn van 30 dagen te gelden (zie artikel 3:42 BW en 6:119a lid 2 BW). Ook als de contractuele betalingstermijn niet gewijzigd is dienen partijen dus hierop bedachtzaam te zijn bij hun incasso- en betalingsprocessen.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.