Praktijkgebieden: Bestuursrecht, Vastgoed
Indien de uitvoering van bouwwerkzaamheden een overtreding oplevert, kan door het college van burgemeester en wethouders een bouwstop worden opgelegd. Doorgaans behelst de overtreding het bouwen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning. Een bouwstop houdt doorgaans in het bevel om met onmiddellijke ingang alle (ver)bouwwerkzaamheden te staken en gestaakt te houden.
Voor zover hiermee ook bouwwerkzaamheden worden getroffen waarvan de uitvoering geen overtreding opleveren, kan discussie ontstaan. De bouwer kan aanvoeren dat het hem vrijstaat de werkzaamheden die niet omgevingvergunningplichtig zijn uit te voeren en deze daarom ten onrechte mede worden getroffen door de bouwstop.
In een recente uitspraak (ECLI:NL:RBNNE:2023:1535) is door de Voorzieningenrechter van de rechtbank Noord Nederland overwogen dat bij het opleggen van een bouwstop niet zonder meer onderscheid gemaakt behoeft te worden tussen werkzaamheden waar een omgevingsvergunning voor is vereist en daarvan losstaande, ondergeschikte werkzaamheden. Dit leidde tot de conclusie dat de vraag of bepaalde door de bouwstop getroffen werkzaamheden, al dan niet vergunningplichtig waren, daarom onbeantwoord konden blijven. Voor het mogen opleggen van de bouwstop is dat onderscheid volgens de betrokken rechter niet van belang.
Deze uitspraak overtuigt niet. Een bouwstop is een vorm van handhaving en zonder overtreding is er geen bevoegdheid tot handhaving. Niet duidelijk is dan waarin de rechtvaardiging kan worden gevonden de werking van een bouwstop zich te laten uitstrekken tot werkzaamheden die geen overtreding opleveren.
In de uitspraak verwijst de Voorzieningenrechter naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:2005). Daarin is overwogen dat niet zonder meer een onderscheid kan worden gemaakt tussen omgevingsvergunningplichtige werkzaamheden en daarvan losstaande, ondergeschikte werkzaamheden. Het geheel van werkzaamheden was volgens de Afdeling in strijd met de verleende vergunning. Dat bepaalde werkzaamheden die daaraan bijdragen (zoals de aanleg van elektra) op zichzelf wellicht van ondergeschikt belang kunnen worden geacht, betekende volgens de Afdeling niet dat deze niet onderdeel van de opgelegde bouwstop moesten worden geacht.
Drie belangrijke kanttekeningen bij deze overweging. Een dubbele ontkenning duidt op gegoochel met bewijslast. Als niet voldoende is dat de werkzaamheden niet vergunningplichtig en bovendien van ondergeschikt belang waren, wat had de betrokken burger dan nog meer moeten aanvoeren voor de stelling dat een activiteit niet onder een bouwstop valt?
De tweede, wellicht belangrijker kanttekening is dat deze overweging betrekking heeft op dwangsommen die verbeurd waren verklaard, omdat de bouwstop niet was nageleefd. In dat kader is aangevoerd dat de werkzaamheden, die ondanks het voorliggen van de bouwstop waren uitgevoerd, niet vergunningplichtig waren en daarom dus niet onder de bouwstop vielen. De Afdeling concludeert dan anders op grond van een terughoudende beoordeling van de bouwstop. Hiermee is dus niet gegeven dat de Afdeling op dezelfde wijze zou oordelen over het opleggen van een bouwstop die mede betrekking heeft op vergunningvrije werkzaamheden.
Ten slotte bestaat er ook rechtspraak van de Afdeling (ECLI:NL:RVS:2017:1487) waarin is geconcludeerd dat geen dwangsommen zijn verbeurd voor de uitvoering van werkzaamheden die niet vergunningplichtig zijn tijdens een bouwstop.
De Voorzieningenrechter lijkt het voorgaande niet te onderkennen, door genoemde overweging van de Afdeling bestuursrechtspraak ten grondslag te leggen aan het oordeel over het opleggen van een bouwstop.
Het ongewenste resultaat daarvan is dat een bouwstop waarvan de rechter niet heeft vastgesteld dat deze betrekking heeft op vergunningplichtige werkzaamheden de voorlopige rechterlijke toets heeft doorstaan. De bouwstop kan daarom mede betrekking hebben gehad op vergunningvrije werkzaamheden, waarvan de uitvoering geen overtreding oplevert.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.