Praktijkgebieden: Bestuursrecht
Indien er in strijd wordt gehandeld met een wettelijk voorschrift, geeft artikel 5:1 Awb een wettelijke grondslag om daar handhavend tegen op te treden (bijvoorbeeld door middel van een last onder dwangsom op grond van artikel 5:31d Awb). Een belangrijke vervolgvraag is jegens wie er precies handhavend opgetreden dient te worden. Artikel 5:1 lid 2 bepaalt in dat kader slechts dat onder ‘overtreder’ wordt verstaan diegene die de overtreding pleegt of medepleegt. In veel gevallen zal er desalniettemin weinig twijfel over bestaan wie als overtreder moet worden aangemerkt. Als er zonder de benodigde vergunning een schuur wordt gebouwd in een achtertuin, is het evident dat de woningeigenaar als ‘overtreder’ aangemerkt dient te worden. Dat het in bepaalde situaties toch wat gecompliceerder kan zijn om de overtreder aan te wijzen, illustreert een recente uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) (ECLI:NL:RVS:2022:3010).
De feiten die aan deze zaak ten grondslag liggen zijn als volgt. Vennootschap AHH is erfpachter van het Hilton Hotel in Amsterdam met bijbehorende insteekhaven. AHH verhuurt deze locatie aan HIN, die op haar beurt de insteekhaven weer heeft verhuurd aan Nautic Jachthavens B.V. Tussen Nautic Jachthavens B.V. en HIN is een overeenkomst tot stand gekomen die onder meer ziet op het gebruik van een in de haven aanwezige steiger. Na het eindigen van de overeenkomst tussen Nautic Jachthavens B.V. en HIN, wordt de steiger niet verwijderd. AHH heeft de gemeente daarom verzocht handhavend op te treden, welk verzoek door de gemeente wordt ingewilligd.
Vervolgens is de vraag tegen wie de handhaving zich dient te richten. De complexiteit van die vraag wordt in deze casus veroorzaakt door het gegeven dat drie verschillende vennootschappen in verband kunnen worden gebracht met de exploitatie van de steiger. Ten eerste is dat Nautic Jachthavens B.V., de vennootschap die tot voor kort een overeenkomst had met HIN omtrent het gebruik van de steiger. Ten tweede is dat Nauticadam B.V., een vennootschap die volgens haar eigen website de Hilton Marina Haven zou beheren en daar eigenaar van zou zijn. Ten derde is dat Nautic Holding B.V., een vennootschap die gelieerd is aan Nautic Jachthavens B.V. en Nauticadam B.V. en in die hoedanigheid zeggenschap heeft over die vennootschappen.
De gemeente is van mening dat alle drie de vennootschappen als overtreder in de zin van artikel 5:1 Awb kunnen worden aangemerkt en legt aan al deze vennootschappen (en de bestuurder van de Holding) een last onder dwangsom op om de steiger te verwijderen en verwijderd te houden. Omdat de steiger niet verwijderd wordt, gaat de gemeente over tot invordering van de dwangsom.
In de daaropvolgende procedure stelt Nauticadam B.V. zich op het standpunt dat zij en de Holding beide niet als overtreder aangemerkt kunnen worden. Volgens haar dient de vraag wie als overtreder aangemerkt kan worden beoordeeld te worden aan de hand van het Burgerlijk Wetboek. De Afdeling verwerpt dit standpunt en oordeelt dat de privaatrechtelijke verhoudingen tussen de verschillende vennootschappen niet relevant zijn voor de vraag wie als overtreder kan worden aangemerkt. Niet alleen diegene die de verboden handeling fysiek verricht kan als overtreder worden aangemerkt, maar ook diegene aan wie de handeling is toe te rekenen kan daarvoor verantwoordelijk worden gehouden. In deze casus betekent dat dat alle vennootschappen als overtreder kunnen worden aangemerkt. Ten eerste Nautic Jachthavens B.V. omdat zij de steiger feitelijk heeft gebouwd. Daarnaast Nauticadam B.V. omdat zij zich op haar website heeft gepresenteerd als eigenaar en beheerder van de haven en daarmee voldoende duidelijk was dat zij exploitant en gebruiker was van de steiger. Tot slot Nautic Holding B.V. omdat zij in haar hoedanigheid als aandeelhouder zeggenschap uitoefende over de verboden activiteiten van zowel Nautic Jachthaven B.V. als Nauticadam B.V.
Uit deze uitspraak blijkt aldus dat de Afdeling weinig waarde hecht aan de onderlinge privaatrechtelijke verhoudingen bij het beantwoorden van de vraag wie als overtreder kan worden aangemerkt. Daardoor is het goed mogelijk dat verschillende entiteiten tegelijkertijd als overtreder worden aangemerkt en jegens iedere entiteit afzonderlijk handhavend opgetreden kan worden.
In de literatuur wordt gewezen op de mogelijke gevolgen van deze uitspraak voor het recent van kracht geworden gebruiksverbod van kantoorgebouwen zonder minimaal label C. In de situatie dat een kantoorgebouw zonder label C in gebruik wordt genomen op basis van een huurovereenkomst, kan de vraag rijzen jegens wie precies handhavend opgetreden dient te worden. Is de verhuurder of de huurder aan te merken als overtreder? De uitspraak van de Afdeling lijkt erop te wijzen dat, onder omstandigheden, mogelijk tegen beiden zal kunnen dan wel moeten worden gehandhaafd.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.