Praktijkgebieden: Contracten, Vastgoed
Uit een arrest dat de Hoge Raad heeft gewezen (ECLI:NL:HR:2024:884), blijkt dat ook in het geval dat het afbreken van onderhandelingen niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, zich toch omstandigheden kunnen voordoen op grond waarvan de partij die de onderhandelingen afbreekt, verplicht is (een deel van) de kosten die de wederpartij heeft gemaakt te vergoeden.
Koper heeft aan verkoper twee percelen verkocht tegen een koopsom van €2,5 miljoen. Verkoper wilde op deze percelen een project ontwikkelen met woningen, parkeerplaatsen en een commerciële ruimte. Deze percelen konden echter niet direct aan koper worden geleverd, omdat op de percelen een voorkeursrecht van de gemeente rustte.
Partijen zijn in dit kader een verleningsovereenkomst aangegaan, waarin is opgenomen dat de termijn van de in de koopovereenkomst opgenomen ontbindende voorwaarde wordt verlengd tot 1 juli 2019, dat koper een vergoeding van €10.000 per maand zal betalen en dat partijen in overleg zullen treden over mogelijke verdere verlenging tegen dezelfde voorwaarden.
Partijen hebben nadien onderhandeld over een verdere verlenging. Verkoper heeft de voorstellen van koper echter afgewezen en meegedeeld dat zij zich niet langer aan de koopovereenkomst gebonden acht. Daarna heeft zij de percelen aan een derde tegen een hogere verkoopprijs verkocht.
Volgens koper kon verkoper de percelen enkel tegen een hogere verkoopprijs verkopen doordat de gemeente dankzij haar inspanningen een andere bestemming op de percelen had gevestigd. Koper heeft als reactie hierop onder meer schadevergoeding gevorderd. De rechtbank heeft de vordering afgewezen en het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. In cassatie klaagt koper onder andere dat het hof de vordering tot vergoeding van het zogenaamd ‘negatief contractsbelang’ niet toewijsbaar heeft geacht.
Een vergelijkbare zaak deed zich voor in 1982, in het bekende arrest Plas/Valburg (ECLI:NL:PHR:1982:AG4405). In dit arrest werd aangenomen dat de precontractuele fase in drie fasen kan worden opgesplitst, namelijk:
Volgens het latere arrest CBB/JPO (ECLI:NL:HR:2005:AT7337) geldt als maatstaf voor de beoordeling van de schadevergoedingsplicht bij afgebroken onderhandelingen dat elke partij vrij is om de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij onaanvaardbaar zou zijn. Naar aanleiding van dit arrest rijst de vraag of deze strenge maatstaf ook geldt voor de kostenvergoeding in de tweede fase van het arrest Plas/Valburg.
De Hoge Raad oordeelt in zijn uitspraak die in deze blog centraal staat, dat dit niet zo is. Ook als het afbreken van de onderhandelingen niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, kunnen zich omstandigheden voordoen op grond waarvan de partij die de onderhandelingen afbreekt, verplicht is de kosten die de wederpartij heeft gemaakt te vergoeden. Nieuw is dat de Hoge Raad als mogelijke grondslag voor die verplichting noemt dat de partij die de onderhandeling afbreekt, ongerechtvaardigd is verrijkt door werkzaamheden die de wederpartij heeft verricht. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof, omdat het hof deze grondslag ten onrechte niet heeft betrokken bij haar beoordeling, maar zich enkel heeft beperkt tot de onaanvaardbaarheidsmaatstaf.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.