Praktijkgebieden: Ondernemingsrecht, Privacy, Toezicht en handhaving, Vennootschapsrecht
Minister van Financiën Sigrid Kaag ziet voldoende grond om op korte termijn het UBO-register weer toegankelijk te maken voor bevoegde autoriteiten zoals de Belastingdienst en de financiële toezichthouders. Ook instellingen die op grond van de Wwft meldingsplichtig zijn moeten volgens de minister weer toegang krijgen tot het UBO-register. Dit zijn onder meer advocaten, notarissen, banken, taxateurs en makelaars. Het herstellen van de informatielevering voor Wwft-instelling is echter ingewikkelder en zal daarom langer duren. Toegang voor het brede publiek zal in principe worden beperkt tot personen of organisaties die een legitiem belang kunnen aantonen, zo schrijft de minister in antwoord op Kamervragen.
In deze blog gaan wij nader in op de beoogde stappen van de minister en wat deze voor vennootschappen en hun uiteindelijke belanghebbenden (UBO’s) betekenen.
Eerder schreven wij al over de invoering van het UBO-register, in welke gevallen uiteindelijke belanghebbenden wel of niet onder de registratieplicht vallen en over de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie over de openbaarheid van het register.
Op 22 november 2022 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna ook: het ”Hof”) een ingrijpende uitspraak gepubliceerd over het UBO-register. Het Hof oordeelt dat de bepaling in de huidige Europese anti-witwasrichtlijn, die lidstaten verplicht om te zorgen dat iedereen toegang moet krijgen tot UBO-informatie, onvoldoende onderbouwd is en daarmee ongeldig is.
Het Hof overweegt dat toegang van het grote publiek tot de UBO-informatie een ernstige inmenging vormt in de grondrechten op eerbiediging van het privéleven en bescherming van persoonsgegevens, die zijn neergelegd in de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het “Handvest”). Het Hof constateert dat dat de Uniewetgever een doelstelling van algemeen belang nastreeft door via grotere transparantie het witwassen van geld en de financiering van terrorisme te willen voorkomen. Zo’n doelstelling kan een ernstige inmenging rechtvaardigen.
Het Hof concludeert echter dat de inmenging die uit deze maatregel volgt niet beperkt is tot wat strikt noodzakelijk is en daarbij ook niet evenredig is met de nagestreefde doelstelling. Het Hof acht onvoldoende onderbouwd hoe de huidige regeling meer bijdraagt aan het doel dan de eerdere, minder ingrijpende anti-witwasrichtlijn. Op grond van de oude richtlijn waren lidstaten verplicht om te zorgen dat toegang tot de UBO-informatie werd verleend aan (i) de bevoegde autoriteiten, (ii) Wwft-instellingen en (iii) elke persoon of organisatie die een legitiem belang kon aantonen.
Naar aanleiding van de uitspraak van het Hof heeft minister van Financiën Sigrid Kaag aan de Kamer van Koophandel verzocht om voorlopig aan niemand meer informatie uit het UBO-register meer te verstrekken. De Kamer van Koophandel heeft dat verzoek per direct uitgevoerd.
In antwoord op Kamervragen van de VVD, SGP en het lid Van Haga geeft de minister van Financiën een eerste analyse van de uitspraak van het Hof. Ook gaat de minister in op haar voornemens om het register weer gedeeltelijk toegankelijk te maken.
De minister laat allereerst weten voldoende grondslag te zien om de informatieverstrekking aan bevoegde autoriteiten te herstellen. In samenwerking met de Kamer van Koophandel zal het Ministerie van Financiën er daarom op korte termijn voor zorgen dat zij weer volledige toegang tot het UBO-register hebben.
De minister acht het van groot belang dat ook Wwft-instellingen, zoals advocaten en notarissen, weer worden aangesloten op het UBO-register, vanwege het klantcontactonderzoek en hun terugmeldplicht als de gegevens uit het register niet kloppen met hun eigen onderzoek. Het herstel van de informatievoorziening voor de meldingsplichtige instellingen is volgens de minister alleen complexer dan voor bevoegde autoriteiten. Zo zijn sommige instellingen rechtstreeks aangesloten op het register, maar andere ook via private tussenpartijen. Daarnaast acht de minister de juridische implicaties van de uitspraak op dit punt nog onduidelijk. Volgens de minister moet voorkomen worden dat informatieverstrekkingen plaatsvinden die niet noodzakelijk zijn. In dit kader zou voor toegang tot de UBO-informatie bijvoorbeeld het bestaan van een zakelijke relatie als drempel kunnen worden opgeworpen. Een dergelijke stap zal de uitvoering echter (verder) compliceren, dus generieke toegang voor Wwft-instellingen is ook denkbaar.
Wat betreft toegang voor de derde categorie, het brede publiek, is het Hof in de optiek van de minister helder. De verplichting voor lidstaten om het register voor het brede publiek open te stellen is ongeldig. Het Hof valt terug op personen en organisaties die een legitiem belang kunnen aantonen. Nog onduidelijk is echter of, en zo ja wanneer bijvoorbeeld de taak van wetenschappelijke onderzoekers en journalisten onder dit begrip valt.
Voor het antwoord op dergelijke vragen vindt nu een gezamenlijke juridische analyse plaats door de ministeries van Financiën, Justitie en Veiligheid en Economische Zaken en Klimaat. In dat onderzoek wordt onder meer gekeken of de Handelsregisterwet aanpassing behoeft. Dat ligt wel voor de hand, aangezien artikel 21 van de Handelsregisterwet vooralsnog voorschrijft dat bepaalde UBO-informatie door iedereen kan worden ingezien.
Voor vennootschappen en UBO’s is het goed om scherp te hebben dat de uitspraak van het Hof alleen oordeelt over de toegang tot het register. De uitspraak is niet van invloed op de plicht voor vennootschappen en andere juridische entiteiten om hun UBO’s te registreren. Deze plicht blijft onverkort van kracht. Wel geeft de minister aan dat vooralsnog slechts risicogebaseerd zal blijven worden gehandhaafd. Een steekproefsgewijze handhaving is niet aan de orde. In de praktijk betekent dit dat voorrang wordt gegeven aan handhaving op die vennootschappen en andere juridische entiteiten waar de risico’s op witwassen en financiering van terrorisme het hoogst zijn.
Tot slot is het opvallend dat de minister stelt dat de uitspraak van het Hof weliswaar betekent dat de verplichting voor lidstaten vervalt om de UBO-informatie publiek toegankelijk te maken, maar daarmee niet betekent dat ook de keuze voor lidstaten vervalt om de UBO-informatie publiek toegankelijk te houden (zie vraag 9 lid Heinen). Deze stelling behoeft in onze ogen nuance. Het Hof heeft geconcludeerd dat de Uniewetgever onvoldoende heeft onderbouwd waarom publieke toegang (i) strikt noodzakelijk is voor het beoogde doel witwassen en terrorismefinanciering tegen te gaan en (ii) daarmee de ernstige inmenging in de grondrechten uit het Handvest op eerbiediging van het privéleven en bescherming van persoonsgegevens rechtvaardigt. Het Handvest heeft directe werking; een burger kan zich daar rechtstreeks op beroepen bij de rechter. Lidstaten die het UBO-register publiek toegankelijk willen houden, zullen dan ook van goeden huize moeten komen: zij zullen de noodzakelijkheid daarvan voldoende moeten weten te onderbouwen, terwijl dit de Uniewetgever niet is gelukt.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.