icon

Het Unierechtelijke vertrouwensbeginsel, het nationale vertrouwensbeginsel en de plicht tot schadevergoeding: hoe zit het nou?

Het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof) heeft in een prejudicieel antwoord toegelicht dat indien sprake is van een duidelijke EU-rechtelijke bepaling, niet met succes een beroep kan worden gedaan op het EU-rechtelijke vertrouwensbeginsel. Het EU-recht verzet zich volgens het Hof echter niet tegen de toekenning van een schadevergoeding naar nationaal recht wegens schending van het nationale vertrouwensbeginsel.

Prejudiciële vraag

Indien sprake is van een duidelijke EU-rechtelijke bepaling, kan geen succesvol beroep worden gedaan op het EU-rechtelijke vertrouwensbeginsel. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: College) heeft op 22 december 2020 een verzoek gedaan om een prejudiciële beslissing aan het Hof (ECLI:NL:CBB:2020:1034). Dit verzoek ziet – kort samengevat- op de vraag of in het geval dat geen succesvol beroep kan worden gedaan op het EU-rechtelijke vertrouwensbeginsel, wel het nationale vertrouwensbeginsel mag worden ingeroepen om de schade te vergoeden die is ontstaan als gevolg van onjuiste toezeggingen van een nationaal bestuursorgaan.   

Achtergrond

Dit verzoek in ingediend in het kader van een geding tussen Sense Visuele Communicatie en Handel (hierna: Sense) en de Nederlandse minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: minister). Sense is een vennootschap onder firma bestaande uit twee vennoten, A en B. A is op 21 januari 2018 41 jaar geworden.

Sense heeft over het jaar 2018 een aanvraag ingediend voor toewijzing van betalingsrechten uit de zogenoemde ‘Nationale reserve voor jonge landbouwers’ (hierna: nationale reserve). Tevens heeft Sense over het jaar 2018 een aanvraag gedaan om uitbetaling van betalingsrechten, een vergroeningsbetaling en een extra betaling voor jonge landbouwers.

Voor toewijzing van betalingsrechten uit de nationale reserve en de betaling voor jonge landbouwers geldt op grond van artikel 50, lid 2, onder b van verordening 1307/2013 (hierna: verordening) een leeftijdsvereiste. Het moet gaan om een natuurlijk persoon die in het jaar van indiening van de aanvraag niet ouder is dan 40 jaar. Medewerkers van de nationale uitvoeringsautoriteit (RVO) hebben in telefoongesprekken meegedeeld dat Sense in aanmerking komt voor betalingsrechten uit de nationale reserve, aangezien één van de vennoten in 2018 op enig moment jonger was dan 41 jaar. Een medewerker van de RVO bevestigde deze informatie in een e-mail aan Sense.

De minister heeft de aanvragen van Sense echter afgewezen. Volgens de minister had Sense namelijk geen recht op toewijzing van betalingsrechten uit de nationale reserve. Aangezien vennoot A in 2018 ouder was dan 40 jaar, voldeed zij niet aan het leeftijdsvereiste van artikel 50 van de verordening. Sense heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de minister, en na afwijzing daarvan, beroep ingesteld bij het College. In beroep heeft Sense verzocht om schadevergoeding vanwege de onjuiste mededelingen door medewerkers van RVO.  

Prejudicieel antwoord

Het prejudiciële antwoord van het Hof geeft over twee onderwerpen duidelijkheid (ECLI:EU:C:2022:556). Ten eerste dat een rechtszoekende geen beroep kan doen op het EU-rechtelijke vertrouwensbeginsel of het nationale vertrouwensbeginsel om een voordeel te krijgen dat in strijd is met een duidelijke EU-rechtelijke bepaling. Het verbod van contralegem-werking geldt bij de uitvoering van het Unierecht dus niet alleen voor het Unierechtelijke vertrouwensbeginsel, maar ook voor het nationale vertrouwensbeginsel.

Volgens het Hof volgt duidelijk uit de bewoordingen van artikel 50 van de verordening dat de betrokkene op geen enkel tijdstip in het jaar van de eerste aanvraag voor de toewijzing van betalingsrechten uit de nationale reserve, de leeftijd van 41 jaar mag bereiken. Die bepaling vormt een duidelijke EU-rechtelijke bepaling. Een landbouwer die niet voldoet aan het leeftijdsvereiste, kan zich aldus niet beroepen op het vertrouwensbeginsel met het oog op de toewijzing van betalingsrechten uit hoofde van de nationale reserve. De toewijzing van de betalingsrechten in een dergelijke situatie zou ertoe leiden dat de landbouwer een met het EU-recht strijdig voordeel verkrijgt.  

Het tweede en tevens belangrijkste onderwerp waarover het Hof duidelijkheid geeft, is dat ondanks dat bij de uitvoering van het Unierecht het Unierechtelijke vertrouwensbeginsel leidend is, nog steeds de mogelijkheid bestaat ‘dat een justitiabele op grond van het nationaalrechtelijke vertrouwensbeginsel, en louter op basis van het nationale recht, vergoeding krijgt van schade die het gevolg is van een onjuiste uitlegging van een duidelijke Unierechtelijke bepaling door een nationale instantie’. Deze schadevergoeding mag echter niet neerkomen op de toekenning van een met het EU-recht strijdig voordeel (in deze zaak: de toewijzing van betalingsrechten). Daarnaast mag de toekenning van een dergelijke schadevergoeding niet de begroting van de EU belasten en niet een verstoring van de mededinging tussen de lidstaten tot gevolg hebben.

Heeft u vragen?

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.
Het Unierechtelijke vertrouwensbeginsel, het nationale vertrouwensbeginsel en de plicht tot schadevergoeding: hoe zit het nou?

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief