Praktijkgebieden: Bestuursrecht
Bij het aanvechten van een gemeentelijk handhavingsbesluit vanwege het verkeerd aanbieden van huisvuil is onomstotelijk tegenbewijs niet nodig. Het aannemelijk maken van het tegendeel is voldoende.
Door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) is op 1 juni 2022 een drietal uitspraken gedaan waarin het bewijsvermoeden voor het onjuist aanbieden van huisvuil verder wordt ingekleurd. Uit deze uitspraken blijkt dat de betrokkene tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. In de drie genoemde uitspraken is de Afdeling van oordeel dat het college de kosten voor het opruimen van het huisvuil niet op de betrokkenen mag verhalen nu door hen voldoende aannemelijk is gemaakt dat zij niet degenen zijn die het huisvuil verkeerd hebben aangeboden.
In de drie zaken werden de huishoudelijke afvalstoffen in strijd met de Haagse Afvalstoffenverordening aangeboden. Iedere gemeente is op grond van artikel 10.23 Wet milieubeheer verplicht om een afvalstoffenverordening vast te stellen. Daarin wordt onder meer geregeld hoe huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld. Zo bevat de Afvalstoffenverordening van Den Haag een verbod om afvalstoffen en straatafval achter te laten op niet aangewezen plekken. Door het college werd de verordening na het aantreffen van onjuist aangeboden afval met spoed gehandhaafd (art. 5:31, eerste lid, Awb) en de kosten op de vermoedelijke overtreders verhaald (art. 5:25 Awb).
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit betekent bijvoorbeeld dat zodra de naam van een persoon op een pakketje staat dat niet in de afvalcontainer wordt aangetroffen, ervan mag worden uitgegaan dat dat pakketje diegene toebehoort en het verkeerd aanbieden van dat pakketje aan diegene mag worden toegerekend. Dit tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt (ECLI:NL:RVS:2018:2432). De Afdeling maakt daarbij duidelijk dat het bewijsvermoeden geen risicoaansprakelijkheid inhoudt.
Voor het weerleggen van het bewijsvermoeden is dus geen onomstotelijk tegenbewijs nodig. Voldoende is dat het tegendeel aannemelijk wordt gemaakt. Dat kan volgens de Afdeling op twee manieren gebeuren. De eerste mogelijkheid is het geven van een concrete, gedetailleerde, logische en met objectieve omstandigheden onderbouwde verklaring voor het aantreffen van de afvalstoffen op die plek, zonder toedoen van betrokkene. De tweede mogelijkheid is het door middel van objectieve omstandigheden aannemelijk maken dat betrokkene niet in de gelegenheid was om de afvalstoffen op de aangetroffen plek achter te laten. Als betrokkene het tegendeel voldoende aannemelijk maakt, is het bestuursorgaan weer aan zet.
In deze zaak ging het om het verwijderen van een huisvuilzak die is aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer. In de huisvuilzak zaten twee tot het adres van appellant herleidbare poststukken. Het college ging er daarom van uit dat appellant de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden.
Door appellant is erkend dat hij de brieven op zijn adres heeft ontvangen, maar betwist dat de huisvuilzak van hem is. Hij stelt dat hij de brieven, die gericht waren aan de vorige bewoners van zijn adres, heeft neergelegd op de prullenbak naast de brievenbussen in het portiek van zijn appartementencomplex. Dit zodat de geadresseerde de brieven daar kon ophalen. Hij heeft vier foto’s toegevoegd van het portiek van zijn appartementencomplex en een beschrijving van de manier waarop hij de brieven voor de vorige bewoners achterlaat. Volgens appellant is het zeer waarschijnlijk dat de schoonmakers van zijn appartementencomplex de brieven in de prullenbak hebben gedaan en dat zij de huisvuilzak met de brieven erin naast de restafvalcontainer hebben gezet.
In deze zaak stond de naam en het adres van appellant op een doos die naast de weg was gezet. Appellant stelde dat hij de doos nooit heeft ontvangen. Hij toonde dit aan met een e-mailbericht waaruit bleek dat hij bij de leverancier een klacht heeft ingediend over leveringen die niet correct bij hem bezorgd zijn en waarvan de fout bij PostNL lag.
In deze zaak ging het om een grote platgemaakte doos die werd gevonden naast een bovengrondse papiercontainer. Op de doos stonden de adresgegevens van appellant. Dit was volgens appellant onverklaarbaar nu hij de doos, waarin oude spullen zaten, bij het grofvuil heeft aangeboden. Hij droeg hiervoor bewijs aan in de vorm van een screenshot waaruit bleek dat zijn schoonmoeder de grofvuilafspraak gemaakt had. Appellant vermoedt dat iemand anders een van de dozen met oude spullen die voor het grofvuil waren aangeboden heeft meegenomen en dat diegene de doos later naast de papiercontainer heeft gezet.
In de drie kwesties die hierboven worden aangehaald, slaagden de overtreders in het ontkrachten van het bewijsvermoeden. Volgens de Afdeling was hier telkens sprake van een concrete, gedetailleerde en logische toelichting waaruit bleek dat het huisafval zonder toedoen van de overtreders op die plek is beland. Het college heeft hen dus ten onrechte aangemerkt als overtreder.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.