Praktijkgebieden: Conflictoplossing
De Hoge Raad oordeelt in zijn arrest van 27 mei 2022 dat de bestuurdersaansprakelijkheid van art. 33 lid 1 sub a van de Invorderingswet (Invw) ook van toepassing is op voormalige bestuurders van een VOF.
In oktober 2016 heeft een van de twee vennoten van een vennootschap onder firma (VOF) zich met terugwerkende kracht per 31 mei 2016 laten uitschrijven als vennoot van de VOF. Conform het vennootschapscontract heeft de vennoot zijn medevennoot in oktober 2016 bericht uit de VOF te treden.
In juli 2016 heeft de Belastingdienst een naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2016 aan de VOF opgelegd, inclusief bijbehorende bedragen (kosten, invorderingsrente en heffingsrente). In het eerste kwartaal van 2016 was de vennoot nog vennoot met onbeperkte bevoegdheid in de VOF.
Omdat de naheffingsaanslag en de bijkomende bedragen niet betaald zijn, heeft de ontvanger twee jaar later, in juli 2018, zowel de voormalig vennoot als de medevennoot op grond van art. 33 lid 1 sub a Invw aansprakelijk gesteld voor het volledig bedrag van de onbetaald gebleven naheffingsaanslag en de bijkomende bedragen.
Art. 33 lid 1 sub a Invw bepaalt dat ieder van de bestuurders van een lichaam zonder rechtspersoonlijkheid of een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam dat niet volledig rechtsbevoegd is hoofdelijk aansprakelijk is voor de rijksbelastingen. De aangesproken vennoot kan aan deze aansprakelijkheid ontkomen, indien hij bewijst dat het niet aan hem is te wijten dat de belasting niet is voldaan (art 33 lid 4 Invw).
Wanneer het gaat om een lichaam dat is ontbonden, is ieder van met de vereffening belaste personen op grond van art. 33 lid 1 sub c Invw hoofdelijk aansprakelijk voor de door het ontbonden lichaam verschuldigde rijksbelastingen, maar alleen voor zover het niet betalen van de belastingschuld het gevolg is van aan hem te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur. De bewijslast van dit verwijt rust in geval van een ontbonden lichaam op de Belastingdienst.
Het uittreden van een vennoot leidt tot de gehele ontbinding van de VOF (art. 7A:1683 BW).
In het arrest van de Hoge Raad van 27 mei 2022 gaat het om de vraag of de vennoot ook na zijn uittreden aansprakelijk is voor de rijksbelastingen, of deze aansprakelijkheid wordt gegrond op art. 33 lid 1 sub a of sub c Invw en of de bewijslast als gevolg van die classificatie op de vennoot danwel op de Belastingdienst rust.
De Hoge Raad oordeelt dat de aansprakelijkheid van de vennoot op grond van sub a ook geldt voor voormalige bestuurders en dat deze ziet op belastingschulden die materieel zijn ontstaan voor of tijdens de periode waarin de betrokkene bestuurder is of was. De aansprakelijkheid voor deze belastingschulden eindigt niet doordat de betrokkene ophoudt bestuurder van dat lichaam te zijn. Evenmin eindigt die aansprakelijkheid indien het lichaam wordt ontbonden. Dat geldt ook indien de voormalige bestuurder na de ontbinding wordt belast met de vereffening van het vermogen van het lichaam. Dit heeft tot gevolg dat het aan de voormalig vennoot (en niet aan de Belastingdienst) is om te bewijzen dat het niet aan hem te wijten is dat de belasting niet is voldaan.
Ten aanzien van de bijkomende bedragen geldt dat niet art. 33, maar art. 32 lid 2 Invw van toepassing is, op grond waarvan op de Belastingdienst de stelplicht en bewijslast rust dat het belopen van de bijkomende bedragen aan de aangesproken vennoot is te wijten.
Als u vragen hebt over bestuurdersaansprakelijkheid, neem dan gerust contact met ons op. Wij hebben ruime ervaring met het adviseren van bestuurders over het beperken van aansprakelijkheidsrisico’s en het procederen aan zowel de kant van de bestuurder als diens wederpartij. Wieringa Advocaten is u graag van dienst.
In deze blog signaleren wij een bestuurdersaansprakelijkheidsrisico dat zijn oorsprong heeft in fiscale wetgeving. Wieringa Advocaten verleent geen fiscaal advies.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.