Praktijkgebieden: Bedrijven in moeilijkheden, Huurrecht
De meeste ondernemers hebben linksom of rechtsom te maken met huur en komen vroeg of laat ook in aanraking met het faillissementsrecht. Om u nader te informeren over de combinatie van deze twee belangrijke onderwerpen schrijven wij de Serie huurrecht en faillissement. In deze blog behandelen wij de positie van zowel de huurder als de verhuurder in geval op de huurder de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard.
Bij het faillissement van een rechtspersoon wordt de rechtspersoon ontbonden wanneer het faillissement wordt opgeheven wegens de toestand van de boedel, of door de staat van insolventie (art. 2:19 lid 1 sub c BW). De rechtspersoon houdt na het faillissement op te bestaan.
Een natuurlijk persoon houdt echter niet op te bestaan na het doorlopen van een persoonlijk faillissement. Dit betekent dat de schuldeisers ook na faillissement de schuldenaar kunnen aanschrijven en zich op zijn vermogen kunnen verhalen en ten laste van hem beslag kunnen leggen (art. 195 Fw).
De Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) biedt een natuurlijk persoon de mogelijkheid om een schuldsaneringstraject te doorlopen om zo van zijn schulden te worden bevrijd. Gedurende het traject van (vaak) drie jaar verliest de schuldenaar in beginsel zijn beschikkingsbevoegdheid (art. 296 lid 1 Fw) en wordt er door de rechtbank een bewindvoerder aangesteld die belast is met het beheer en de vereffening van de boedel (art. 316 lid 1 sub b Fw). De schuldenaar blijft wel bevoegd tot het verrichten van rechtshandelingen ten aanzien van goederen die niet in de boedel vallen (art. 297 Fw).
Op basis van de inkomsten en genormeerde vaste uitgaven wordt het vrij te laten bedrag (VTLB) van de schuldenaar berekend. Het inkomen boven het VTLB wordt gereserveerd voor de schuldeisers.
Wanneer de schuldenaar de schuldsaneringsregeling met succes heeft doorlopen, verkrijgt hij op grond van art. 358 lid 1 Fw een “schone lei”: vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsanering werkt zijn dan (voor zover onvoldaan gebleven) niet langer afdwingbaar.
Nu de Wsnp gericht is op natuurlijke personen met een (langdurige) problematische schuldenlast, die veelal geen eigenaar van onroerend goed zijn dat zij verhuren en onroerend goed bovendien gedurende de Wsnp wordt verkocht indien dat in het belang is van de gezamenlijke schuldeisers, zullen wij ons in deze blog beperken tot de gevallen waarin de Wsnp op de huurder van toepassing is verklaard.
Anders dan bij faillissement zijn de huurpenningen van lopende huurovereenkomsten vanaf de uitspraak tot toepassing van de Wsnp géén boedelschuld (art. 305 Fw). Dit is slechts anders wanneer de schuldenaar tijdens de Wsnp zijn beroep of bedrijf voortzet: de huurpenningen die aan die voortzetting toe te rekenen zijn, zijn in dat geval wel een boedelschuld (art. 311 lid 3 Fw).
Na de uitspraak verschenen huurpenningen betreffen dus in beginsel persoonlijke, niet-verifieerbare schulden van de schuldenaar, die de schuldenaar uit de hem gelaten, niet tot de boedel behorende middelen (de VTLB) moet voldoen. Dit brengt ook met zich mee dat déze huurpenningen op grond van art .358 jo 299 Fw geen vorderingen zijn waarvoor een schone lei wordt verleend.
De bewindvoerder (of de schuldenaar met machtiging van de bewindvoerder) kan de huur tussentijds opzeggen met inachtneming van de opzegtermijnen van Boek 7 BW, waarbij een termijn van drie maanden in elk geval voldoende zal zijn (art. 305 lid 1 Fw).
Voor beëindiging van de huurovereenkomst door de verhuurder wegens het niet-nakomen van financiële verplichtingen wordt er een onderscheid gemaakt tussen twee categorieën.
De verhuurder kan de huurovereenkomst wél opzeggen of ontbinden wanneer de tekortkomingen van de huurder gelegen zijn in andere dan financiële verplichtingen die uit de huurovereenkomst voortvloeien, bijvoorbeeld illegale onderverhuur of het veroorzaken van overlast. Het is daarbij niet relevant of deze tekortkomingen zijn ontstaan voor of na de uitspraak van de Wsnp.
Als u verhuurder bent en op uw huurder de Wsnp van toepassing is verklaard, of als u huurder bent en op uw verhuurder de Wsnp van toepassing is verklaard, heeft dat grote gevolgen voor u. Enkele belangrijke aspecten zijn hierboven toegelicht. In de faillissementswet is gepoogd tegemoet te komen aan de belangen van zowel de boedel als de verhuurder. Het is dus zaak om u als (ver)huurder te vergewissen van uw belangen en rechten. Is of gaat uw (ver)huurder failliet? Of hebt u vragen over andere onderwerpen waarbij huur en faillissement samenkomen? Neem dan gerust contact met ons op. Wieringa Advocaten is u graag van dienst!
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.