Praktijkgebieden: Schaarse rechten
De Dienstenrichtlijn blijft de gemoederen bezighouden. Daar waar bepaalde sectoren al langer met deze richtlijn bekend en soms zelfs al vertrouwd zijn, begint in andere sectoren het besef van de toepasselijkheid van de Dienstenrichtlijn en de gevolgen daarvan pas net te landen. Zo ook de bij de ambulante handel (beter bekend als (waren)markten).
De Dienstenrichtlijn (richtlijn 2006/123/EG) heeft als doel het vrije verkeer van diensten en de vrijheid van vestiging te waarborgen. Dat wil zeggen dat er binnen de Europese Unie sprake is van een interne markt in de zin van een ruimte zonder binnengrenzen waarbij lidstaten dienstverleners die afkomstig zijn uit andere lidstaten op het eigen grondgebied toelaten. Beperkingen daarop (zoals vergunningstelsels) zijn alleen gerechtvaardigd als deze non-discriminatoir, noodzakelijk en proportioneel zijn. Als er (rechtmatig) voor een vergunningenstelsel wordt gekozen, dan is het uitgangspunt dat vergunningen voor onbepaalde tijd worden verleend. Slechts wanneer het aantal beschikbare vergunningen beperkt is door een dwingende reden van algemeen belang of het aantal beschikbare vergunningen voor een activiteit beperkt is door schaarste van de beschikbare natuurlijke hulpbronnen of de bruikbare technische mogelijkheden, schrijft de Dienstenrichtlijn voor dat de vergunningen voor een (passende) beperkte duur worden verleend.
Kamerleden Stoffer (SGP) en Wörsdörfer (VVD) hebben op 27 november 20181 een motie ingediend bij de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat waarin wordt gesteld dat mkb’ers in de ambulante handel in onzekerheid zijn gekomen over de looptijd van de marktstandplaatsvergunning als gevolg van de Dienstenrichtlijn en de jurisprudentie hierover. Volgens de motie bemoeilijkt dit economische groei voor de mkb’er, het kunnen en durven doen van langetermijninvesteringen in bijvoorbeeld verkoopwagens, en kan dit zelfs het wegvallen van markten betekenen.
De branchevereniging voor de ambulante handel (CVAH) heeft vervolgens in overleg met het ministerie het initiatief genomen om zelf een onderzoek te laten doen naar het bepalen van een redelijke vergunningsduur en een overgangstermijn. Daarbij is hoofdzakelijk gekeken naar de bedrijfseconomische aspecten zoals investeringen, afschrijvingen en financiering van bedrijven in deze sector. Dit heeft geresulteerd in het rapport ‘Schaarse vergunningen op de markt – een onderzoek naar de gevolgen’. De conclusie van het rapport is kort gezegd dat er door gemeenten heel verschillend wordt omgegaan met het standplaatsen- en vergunningenbeleid. Een koppeling tussen vergunningsduur en terugverdientijden wordt niet gemaakt, of de motivering voor de vastgestelde vergunningsduur ontbreekt. De duur van de vergunning lijkt vooral te worden gekoppeld aan het onderscheid tussen vaste, solitaire en soms seizoenstandplaatsen. Een interessante bevinding is ook nog dat marktondernemers menen dat de markt als geheel wordt bedreigd. Als alle ondernemers een rem zetten op de investeringen leidt dit uiteindelijk tot verloedering. Dit zal uiteindelijk ook ten koste gaan van de leefbaarheid en de gezelligheid van de stad, omdat er ook al zoveel gevestigde winkels verdwijnen.
In de kamerbrief van 5 oktober geeft de staatssecretaris aan uitvoering te zullen geven aan de motie door enerzijds het besef te vergroten bij gemeenten dat het hanteren van een vergunningstelsel geen automatisme of een gegeven is, maar dat de keuze voor het inperken van de mogelijkheid tot het verrichten van diensten gerechtvaardigd moet worden en anderzijds door het bieden van het bieden van handvatten voor het bepalen van een redelijke vergunningsduur en de onderbouwing daarvan en verzekeren dat terugverdientijden daarbij als factor worden meegenomen.
Dit lijken mij terechte uitgangspunten: nog te vaak grijpen gemeenten vanuit de wens om een sector te reguleren automatisch naar (schaarse) vergunningenstelsel terwijl zij zich eerst zouden moeten afvragen of het doel wat zij daarmee willen bereiken niet op een andere, minder belemmerende manier kan worden bereikt. Als de keuze eenmaal is gemaakt, dan moet deze goed onderbouwd worden. Dit lijkt mij dan ook de les voor de ambulante handel sector: zij beschikt nu over een mooi rapport over de overgangsregeling en de looptijd van vergunningen, maar daaraan voorafgaand dient de vraag nog te worden beantwoord of de betreffende vergunningenstelsels sec wel in overeenstemming zijn met de Dienstenrichtlijn.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.