Praktijkgebieden: Schaarse rechten
De inmiddels welbekende Dienstenrichtlijn (richtlijn 2006/123/EG) heeft als doel te bevorderen dat lidstaten dienstverleners die afkomstig zijn uit andere lidstaten, op het eigen grondgebied toelaten. Het gaat daarbij zowel om dienstverleners die zich permanent in Nederland willen vestigen als om dienstverleners die in een andere lidstaat gevestigd zijn, maar tijdelijk een dienst in Nederland verrichten. De Dienstenrichtlijn harmoniseert de mogelijkheden om de vrijheid van vestiging en het vrij verkeer van diensten te beperken. Er worden een aantal beperkingen verboden en een aantal beperkingen alleen onder voorwaarden toegestaan. De beperkingen die onder voorwaarden nog zijn toegestaan, moeten in bepaalde gevallen genotificeerd worden aan de Europese Commissie. De Dienstenrichtlijn kent de volgende twee notificatieverplichtingen:
De formele gevolgen van het niet naleven van de notificatieverplichtingen uit de Dienstenrichtlijn zijn beperkt. De Dienstenrichtlijn verplicht namelijk niet tot notificeren in de ontwerpfase van een voorschrift. Ook geldt er geen standstill-clausule op basis waarvan de eis tijdelijk niet kan worden vastgesteld. De notificatieverplichting staat dus niet in de weg aan de vaststelling van de desbetreffende regelgeving.
De Europese Commissie is van mening dat de notificatieverplichting onder de Dienstenrichtlijn niet optimaal werkt. Eén van de geconstateerde problemen is bijvoorbeeld dat veel lidstaten het nalaten om nieuwe of gewijzigde wet- en regelgeving te notificeren. In januari 2017 presenteerde de Europese Commissie daarom een voorstel voor een Richtlijn betreffende de handhaving notificatieverplichting onder de Dienstenrichtlijn (de Notificatierichtlijn). Daarmee is zij voornemens om ‘de notificatieplicht en -procedure van de dienstenrichtlijn te verbeteren en verbreden naar enkele andere bepalingen van de dienstenrichtlijn’. De concrete inhoud van het voorstel is nog niet bekend omdat dat nog stof voor onderhandelingen is. Wel is al aangekondigd dat voorafgaand aan vaststelling van regelgeving genotificeerd zou moeten worden en dat na ontvangst van een (volledige) notificatie een termijn van drie maanden gaat lopen, voordat de eisen of vergunningstelsels kunnen worden vastgesteld. Deze termijn kan met drie maanden worden verlengd. De inwerkingtreding van wet- en regelgeving op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau zou daardoor met ten minste drie maanden en mogelijk zes maanden worden vertraagd. De Commissie beoordeelt vervolgens of een maatregel in overeenstemming is met de kaders die de Dienstenrichtlijn stelt ten aanzien van doel, noodzakelijkheid, non-discriminatie en proportionaliteit.
Uit de reactie op kamervragen van staatssecretaris Keijzer uit april 2018 blijkt dat het kabinet op zichzelf geen tegenstander is van de Notificatierichtlijn. De Minister geeft aan dat het voorstel zorgt voor een adequatere werking en handhaving van de bestaande Dienstenrichtlijn. Wel geeft de minister aan dat de Nederlandse Staat inzet op het voorkomen van de standstill-clausule bovenop de periode van 3 maanden consultatie. Ook zou op voorspraak van de Nederlandse Staat een spoedprocedure aan het voorstel worden toegevoegd, voor onvoorziene situaties waarbij spoedeisen of vergunningstelsels op korte termijn ingevoerd moeten worden. Ten slotte geeft de minister aan dat er een werkafspraak is gemaakt met de diensten van de Europese Commissie die inhoudt dat de wijziging of vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dat binnen de Dienstenrichtlijn valt, niet genotificeerd hoeft te worden. Staatssecretaris Keijzer vult daarop in een brief uit december 2018 aan dat het haar bedoeling is ‘dat hierover expliciete bepalingen in de ontwerprichtlijn worden opgenomen, zodat definitief vast komt te staan dat deze plannen en in de toekomst ook de omgevingsplannen, inderdaad niet genotificeerd hoeven te worden’.
Wij volgen de onderhandelingen met betrekking tot de Notificatierichtlijn op de voet en houden u van ontwikkelingen op de hoogte!
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.