icon

Onteigeningsrecht: aanvullende schadeloosstelling bij niet of niet tijdige uitvoering werk

Artikel 61 Onteigeningswet bevat een regeling voor de situatie waarin het werk waarvoor is onteigend niet of niet tijdig wordt uitgevoerd. Met niet of niet tijdige uitvoering van een werk worden de volgende drie situaties bedoeld:

1. Binnen drie jaar nadat het onteigeningsvonnis kracht van gewijsde heeft verkregen, heeft de onteigenende partij geen aanvang gemaakt met het werk waarvoor is onteigend als gevolg van oorzaken die de onteigenende partij in staat was uit de weg te ruimen;

2. Het werk heeft gedurende meer dan drie jaar stilgelegen;

3. Uit andere omstandigheden is aan te tonen dat het werk blijkbaar niet tot stand zal worden gebracht.

Artikel 61 Ow geeft de onteigende partij alsdan de mogelijkheid om het onteigende terug te vorderen. Voor de onteigende partij die niet geïnteresseerd is in teruglevering (of daar geen belang (meer) bij heeft) bestaat de mogelijkheid aanvullende schadeloosstelling te vorderen. Deze aanvullende schadeloosstelling komt dan bovenop de al uit hoofde van de onteigeningsprocedure ontvangen schadeloosstelling.

De hoogte van deze aanvullende schadeloosstelling dient door de rechter naar billijkheid te worden bepaald. Er is tot dusverre geen duidelijk beeld van hoe rechters hiermee omgaan: uit de weinige rechtspraak over artikel 61 Ow althans de daarin bedoelde aanvullende schadeloosstelling blijkt dat één en ander in grote mate afhankelijk is van de omstandigheden van het geval. In ieder geval speelt de aan- of afwezigheid van waardevermeerdering van het onteigende een substantiële rol.

Het Gerechtshof Arnhem heeft in 2007 uitspraak gedaan over gevorderde aanvullende schadeloosstelling wegens ontijdige ofwel te vroege onteigening: de weg waarvoor gronden waren onteigend was pas 20 jaar na onteigening daadwerkelijk aangelegd. Het Gerechtshof overwoog dat de aanvullende schadeloosstelling in een geval als deze dient te worden bepaald op basis van de eventuele waardestijging die de onteigende gronden in de periode van vertraging hebben ondergaan. Het Gerechtshof gaf daarbij aan dat voor het onderhavige geval de peildatum voor de werkelijke waarde van het onteigende één jaar vóórdat een feitelijke aanvang is gemaakt met het realiseren van het werk diende te zijn. Het Gerechtshof Arnhem hanteert niet de termijn van drie jaar van artikel 61 Ow overwegende dat een redelijk handelend overheidslichaam niet het risico zal willen lopen met een vordering ex artikel 61 Ow te worden geconfronteerd en dus zal streven naar minnelijke verwerving of zal onteigenen met inachtneming van een veilige marge.

Recentelijk heeft het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch zich in de zogenoemde terugvorderingszaken van de gemeente Eindhoven ook moeten buigen over op grond van artikel 61 Ow gevorderde aanvullende schadeloosstelling. De gemeente Eindhoven had gronden onteigend ten behoeve van de uitbreiding van het militaire vliegveld Welschap. De gemeente Eindhoven had te laat, namelijk drie maanden na afloop van de in artikel 61 Ow bedoelde driejaarstermijn, een aanvang gemaakt met de uitbreiding van het vliegveld.

Het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch achtte het redelijk om in het kader van de begroting van de aanvullende schadeloosstelling uit te gaan van een periode die in elk geval substantieel langer is dan de mate waarin er ontijdig is onteigend. Dat is niet ingegeven door overwegingen van punitieve aard, maar door het gegeven dat onzekerheid omtrent de vraag welke periode in aanmerking moet worden genomen in het voordeel van de onteigende partij ruim genomen dient te worden; het is immers aan de onteigenende partij te wijten dat de onzekerheid waarvoor alle betrokkenen zich geplaatst zien is ontstaan. Vanwege deze ruime marge ten behoeve van de onteigende partij komt het Gerechtshof op een periode van één jaar na de laatste proceshandeling in de onteigeningsprocedure waarbinnen moet onderzocht of de waarde van het onteigende is vermeerderd.

De beide Gerechtshoven benaderen de begroting van de aanvullende schadeloosstelling dus niet hetzelfde. Dat kan te maken hebben met het gegeven dat de begroting van waardevermeerdering bij niet tijdige onteigening gebaseerd wordt op de hypothetische latere onteigening waarbij van een latere peildatum zou zijn uitgegaan. Dit brengt met zich mee dat de omstandigheden van het geval van belang zijn en dat kan tot andere uitgangspunten leiden. De Hoge Raad zal hierover meer duidelijkheid kunnen verschaffen.

Heeft u vragen?

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.
Onteigeningsrecht: aanvullende schadeloosstelling bij niet of niet tijdige uitvoering werk

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief