Praktijkgebieden: Bestuursrecht, Ruimtelijke ordening
De Afdeling heeft onlangs een uitspraak gedaan waarin ruim toepassing is gegeven aan het vertrouwensbeginsel.
Appellant heeft in 1998 zonder aangevraagde of verkregen vergunning een paardenbak op zijn terrein opgericht. Dit blijft niet onopgemerkt. Op initiatief van het college vindt er een gesprek met appellant plaats vooruitlopend op een mogelijke handhavingsactie. Zonder enige voorbehoud wordt daarbij aan appellant medegedeeld dat voor het hebben van een paardenbak geen vergunningplicht geldt. Deze mededeling is in een gespreksverslag opgenomen. Jaren later gaat het college toch over tot handhaving naar aanleiding van een handhavingsverzoek door derden. Appellant verweert zich daartegen met een beroep op het vertrouwensbeginsel. Dat beroep wordt door de Afdeling gehonoreerd. Onder deze omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat de uitlatingen van de desbetreffende ambtenaren aan het college kunnen worden toegerekend en dat deze bij appellant het gerechtvaardigd vertrouwen hebben gewekt dat het tegen de gerealiseerde paardenbak niet handhavend zou optreden, zodat het college in redelijkheid geen gebruik meer heeft mogen maken van zijn bevoegdheid om handhavend op te treden en moest gedogen.
In de rechtspraak worden in de regel strenge eisen gesteld aan een beroep op het vertrouwensbeginsel. De vaste formule luidt dat een dergelijk beroep alleen kan slagen als "van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt".
In de onderhavige casus lijkt de Afdeling op drie aspecten van die strenge eisen af te wijken. Op de eerste plaats overweegt de Afdeling dat ook sprake kan zijn van aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen als "deze toezeggingen zijn gedaan door een persoon waarvan de betrokkene op goede gronden mocht veronderstellen dat deze de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte". Dit is op zich niet nieuw: al eerder overwoog de Afdeling dat naast bevoegd opgewekte verwachtingen soms ook de schijn van bevoegdheid een rol kan spelen. Kennelijk wordt steeds meer aangesloten bij de civiele rechtspraak, waar al langer in het kader van overheidsaansprakelijkheid vanwege gewekte verwachtingen onbevoegd gedane toezeggingen die naar verkeersopvatting moeten worden toegerekend aan het overheidslichaam, kunnen leiden tot schadeplichtigheid van een overheidsorgaan. Voor een overzicht van die rechtspraak verwijs ik naar de conclusie van A-G Wesseling-van Gent.
Op de tweede plaats hebben de betreffende ambtenaren niet uitdrukkelijk en ondubbelzinnig aan de appellant toegezegd niet te zullen handhaven. Zij hebben enkel medegedeeld dat er geen vergunningplicht geldt. De Afdeling acht deze mededeling voldoende om te oordelen dat er gerechtvaardigd vertrouwen is opgewekt dat tegen de paardenbak niet handhavend zou worden opgetreden. Daarvoor was ook van belang dat er geen voorbehoud was gemaakt en dat de mededeling in een gespreksverslag was opgenomen.
Op de derde plaats heeft de Afdeling in de belangenafweging geen waarde gehecht aan het feit dat appellant geen schade heeft geleden als gevolg van het opgewekte vertrouwen: appellant had de paardenbak immers al gerealiseerd voordat de bewuste mededeling was gedaan. Dit wordt ook wel het dispositievereiste genoemd.
De appellant trof aldus een coulante Afdeling. Het is de vraag of de Afdeling het vertrouwensbeginsel in het vervolg inderdaad ruimer gaat toepassen. Dat zal uit de toekomstige uitspraken moeten blijken.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.