icon

Wijziging vaste rechtspraak aanwijzing monumenten II

Enige tijd geleden wees ik op de wijziging in de rechtspraak inzake aanwijzing van een object tot gemeentelijk of rijksmonument. Voorheen werd een bezwaar van een eigenaar op een object dat de mogelijkheden tot herontwikkeling worden beperkt door een aanwijzing buiten beschouwing gelaten. Een dergelijk bezwaar werd niet meegewogen bij de beslissing tot aanwijzing. Volgens voorheen bestaande vaste rechtspraak kon dit eerst aan de orde komen in een procedure naar aanleiding van een aanvraag voor vergunning tot wijziging van het aangewezen monument.

In de uitspraken die ik besprak in mijn blog is daarmee gebroken. In het vervolg geldt dat indien door de eigenaar van het monument concreet wordt gesteld dat de monumentenstatus negatieve gevolgen heeft voor bijvoorbeeld herontwikkeling of verkoop en dit genoegzaam wordt gemotiveerd dit reeds bij de beslissing tot aanwijzing van belang is. Het bestuursorgaan dient dit bezwaar dan mee te wegen bij de beslissing tot aanwijzing. Wordt dit nagelaten, dan kan dit leiden tot de conclusie dat een aanwijzing niet is voorzien van een deugdelijke motivering en geen evenwichtige belangenafweging heeft plaatsgevonden.

In de uitspraak van 26 augustus jl. is nader gepreciseerd hoe concreet een eigenaar dient te zijn over de negatieve gevolgen voor herontwikkeling of verkoop. Het is niet in de eerste plaats aan het bestuursorgaan om te onderzoeken of het behoud van het betrokken object op een andere, voor de eigenaar minder belastende manier kan worden gewaarborgd, bijvoorbeeld door herbestemming. Het is ook niet aan het bestuursorgaan de omvang van een gestelde waardevermindering te onderzoeken. Ook niet in het geval dat in deze uitspraak aan de orde was, waarin na aanwijzing het monument was verkocht voor de helft van de waarde die in opdracht van de eigenaar ruim een jaar vóór aanwijzing was getaxeerd. De Afdeling vindt dat daarmee niet aannemelijk is gemaakt dat de lage verkoopprijs het gevolg is van de aanwijzing. Bij de taxatie is de ten tijde van de aanwijzing bestaande situatie van belang. In de taxatie in deze procedure was mede uitgegaan van een mogelijke bestemmingswijziging hetgeen een verkeerd uitgangspunt was. Ook de aanname van voortgezet religieus gebruik was ten tijde van de aanwijzing niet meer correct.

Voorts oordeelt de Afdeling dat onvoldoende is onderbouwd dat jarenlang zonder succes is onderzocht of het object op alternatieve manieren zou kunnen worden gebruikt. De eigenaar had een leesweergave van twee PowerPointpresentaties, waaruit deze inspanningen zouden moeten blijken in procedure gebracht. Volgens de Afdeling heeft het bestuursorgaan ook hierin geen aanleiding hoeven te zien nader onderzoek te doen naar de mogelijkheden tot herontwikkeling alvorens tot aanwijzing over te gaan.

Uit deze uitspraak lijkt te volgen dat een recent taxatierapport op de juiste grondslag en een onderzoeksrapport naar herontwikkeling minimumeisen zijn. Ontbreken deze dan bestaat het risico dat het bezwaar inzake de dreigende negatieve gevolgen buiten beschouwing wordt gelaten. Wellicht wordt de lat nu toch weer zo hoog gelegd dat wij materieel dreigen terug te keren op de oude rechtspraak waarin de mogelijke negatieve gevolgen niet worden meegewogen bij een aanwijzing.

Heeft u vragen?

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.
Wijziging vaste rechtspraak aanwijzing monumenten II

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief