Praktijkgebieden: Ondernemingsrecht
Per 1 juli 2014 zal een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening in werking treden. Het gaat om een al eerder door Minister Schultz aangekondigde aanpassing van de ‘ladder voor duurzame verstedelijking'.
De ladder duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening) schrijft voor dat bij bestemmingsplannen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet worden onderzocht of deze ontwikkeling wel voorziet in een actuele regionale behoefte. Deze eventuele behoefte aan de beoogde ontwikkeling moet worden afgewogen tegen het bestaande aanbod. Het doel is duurzaam ruimtegebruik en het tegengaan van leegstand.
De wijziging die per 1 juli in werking zal treden voegt hieraan toe dat dit onderzoek naar de actuele regionale behoefte, waar het gaat om de vestiging van een dienst in de zin van de Dienstenwet, slechts tot doel mag hebben na te gaan of de vestiging van deze dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
De Minister geeft hiermee blijkens de toelichting gevolg aan de klacht uit de praktijk, dat provincies en gemeenten uit hoofde van deze ‘ladder voor duurzame verstedelijking' voorwaarden zouden stellen aan de vaststelling van bestemmingsplannen die strijdig zijn met de Dienstenrichtlijn. De stelling is kort gezegd dat voorwaarden ten aanzien van de economische behoefte en marktvraag in strijd zijn met het in de Dienstenrichtlijn opgenomen verbod op ‘economic needs test'. Met de toevoeging dat dergelijk onderzoek uitsluitend ‘goede ruimtelijke ordening' tot doel mag hebben, is volgens de toelichting duidelijk dat wordt voldaan aan de Dienstenrichtlijn. Er mag volgens de Dienstenrichtlijn immers worden afgeweken van het genoemde verbod als daarvoor dwingende reden van openbaar belang bestaat, zoals ruimtelijke ordening.
Bij deze aanpassing van het Besluit ruimtelijke ordening kunnen de volgende kanttekeningen worden geplaatst.
Ten eerste voegt de bepaling, dat onderzoek slechts een goede ruimtelijke ordening tot doel mag hebben, niets toe. Onderzoek ten behoeve van een bestemmingsplan mag sowieso geen ander doel hebben dan een goede ruimtelijke ordening. Door dit nu alleen voor te schrijven voor diensten in de zin van de Dienstenrichtlijn, wordt ten onrechte gesuggereerd dat voor andere ruimtelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen wél marktonderzoek mag worden verricht met een ander doel dan een goede ruimtelijke ordening.
Ten tweede gaat de wijziging er aan voorbij dat de discussie over de duurzame ladder en ‘oneigenlijke' voorwaarden ten opzichte van de Dienstenrichtlijn zich in de praktijk toespitst op detailhandel. Detailhandel valt echter niet onder de Dienstenrichtlijn.
Ten derde is deze wijziging een gemiste kans. Zoals eerder beschreven (zie onder meer de bijdrage van 4 april 2014) staat de ‘ladder voor duurzame verstedelijking' op gespannen voet met de jurisprudentie van de Afdeling over ‘duurzame ontwrichting'. Enerzijds mag in bestemmingsplannen niet worden ingegrepen in concurrentieverhoudingen, anderzijds moet leegstand worden voorkomen (hetgeen ingrijpen in concurrentieverhoudingen impliceert). Het zou nuttig zijn geweest als in deze wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening aanwijzingen zouden worden gegeven over hoe gemeenten en provincies met dit spanningsveld om moeten gaan.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.