Praktijkgebieden: Ondernemingsrecht
Gemeenten in Nederland hebben over 2012 € 1,1 miljard aan aanvullende verliezen of winstvermindering moeten nemen op grondposities. Dit volgt uit een onderzoek van Deloitte in opdracht van onder meer de VNG. Volgens de onderzoekers blijft de afzet van bouwrijpe grond haperen terwijl de grondprijzen onder druk staan door daling van woningprijzen.
Een wel gebruikte constructie voor gebiedsontwikkeling (vooral vóór de crisis) is het ‘bouwclaimmodel'. Deze constructie houdt in dat tussen de gemeente en een projectontwikkelaar met een grondpositie een samenwerkingsovereenkomst wordt gesloten. Daarin wordt vastgelegd dat de projectontwikkelaar de grond aan de gemeente verkoopt tegen een relatief lage prijs, in ruil voor ‘productierechten' voor woningbouw. De gemeente zorgt vervolgens voor een nieuw bestemmingsplan en het bouwrijp maken van het gebied. De bouwrijpe grond wordt (terug) verkocht aan de projectontwikkelaar waarna de woningen gebouwd kunnen worden. Voordeel voor de gemeente is dat zij maximale sturing heeft door haar eigendomspositie en zij kosten voor voorzieningen van openbaar nut kan verdisconteren in de prijs voor bouwrijpe grond. Dit laatste was vooral vóór 1 juli 2008 van belang, aangezien de toen nog geldende oude Wet op de Ruimtelijke Ordening minder geschikt was voor dergelijk kostenverhaal dan de huidige Wet ruimtelijke ordening.
Nadeel van een dergelijke constructie is uiteraard dat de gemeente de grond in eigendom krijgt met de bijbehorende financiële risico's. Door de verslechterde woningmarkt wordt veel minder bouwrijpe grond afgenomen dan verwacht en vallen inkomsten tegen terwijl de kosten van het grondbezit door blijven lopen. Hoewel de daling van woningprijzen vertaald zou moeten worden in een (veel lagere) grondprijs, lijken gemeenten niet genegen hiertoe over te gaan. Gevolg is dat er voor projectontwikkelaars met productierechten weinig prikkels zijn om woningen te realiseren en daarvoor bouwrijpe grond af te nemen.
De vraag is hoe deze patstelling doorbroken kan worden. Op de website van het rijk staat dat het rijk ondersteuning biedt en zorgt dat gemeenten en provincies zijn toegerust om de effecten van de crisis bij grondbedrijven het hoofd te bieden. De hiervoor aangedragen oplossingen zijn in mijn ogen echter vrij mager: genoemd wordt dat de Crisis- en herstelwet maatregelen biedt om vaart te brengen in bouw- en gebiedsontwikkeling. Verder wordt aanbevolen meer marktgericht te gaan bouwen.
Dat de Crisis- en herstelwet instrumenten biedt om een juridisch-planologische procedure te versnellen mag zo zijn, maar dit lost de kern van het probleem niet op. Als geen woningen worden gebouwd hoeven überhaupt geen procedures te worden doorlopen.
Met (meer) marktgericht bouwen kan worden bereikt dat het woningbouwprogramma optimaal aansluit op de marktvraag. De vraag is echter of de marktvraag voldoende is om in de buurt te komen van woningbouwprogramma's die in de gouden jaren vóór de crisis zijn opgesteld. Bovendien zijn gemeenten op grond van de gesloten samenwerkingsovereenkomsten met projectontwikkelaars veelal niet vrij om eenzijdig wijzigingen aan te brengen in het programma. Een projectontwikkelaar zal waarschijnlijk geen bezwaar hebben tegen meer flexibiliteit in het programma, maar zal niet instemmen met een reductie van het aantal productierechten.
Uit bovengenoemde aanbevelingen van het rijk blijkt niet of de kern van het probleem onder ogen wordt gezien. De kern is dat gemeenten grondposities hebben verworven, daarbij zijn uitgegaan van een niet meer haalbaar woningbouwprogramma en op basis daarvan productierechten hebben toegekend aan projectontwikkelaars. Deze grondposities staan voor een te hoge waarde in de boeken. Volgens het onderzoek van Deloitte gaan gemeenten in hun begrotingen voor 2013 en 2014 uit van marktherstel. Deloitte stelt dat gemeenten het niet gerealiseerde woningbouwprogramma van de afgelopen jaren vooruit hebben geschoven. Dit leidt tot een piek in de opbrengstenraming voor de komende jaren. Ik kan er uiteraard naast zitten, maar het lijkt erop dat het probleem hierdoor vooruit wordt geschoven.
Gemeenten kunnen zich niet blijven richten op het geforceerd uitgeven van bouwrijpe grond in een te hoog tempo en tegen een te hoge prijs. Een realistische strategie voor gebiedsontwikkeling zou in mijn ogen niet alleen moeten worden gebaseerd op het stimuleren van verkoop door marktgericht bouwen, maar ook op een realistische fasering en realistische grondprijzen die zijn afgestemd op de fors gedaalde woningprijzen. Wanneer blijkt dat er dan nog grondposities overblijven waarvan onzeker is of uitgifte op termijn mogelijk is, zou in overleg met de belanghebbende projectontwikkelaars bezien kunnen worden of hiervoor alternatieve oplossingen denkbaar zijn, zoals het afkopen van productierechten zodat de gemeente vrij is om de grond te verkopen. Door de mogelijkheid die de Wet ruimtelijke ordening biedt voor kostenverhaal e.d. is het voor gemeenten immers niet nodig om grond in eigendom te hebben bij gebiedsontwikkeling.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.