Praktijkgebieden: Ondernemingsrecht
In een arrest van de Hoge Raad van 25 mei 2012 (JB 2012/197) komt de vraag aan de orde in hoeverre een overheidsorgaan aansprakelijk is voor het geven van onjuiste of onvolledige inlichtingen aan belanghebbenden over regelgeving.
Het ging in deze zaak om een verzoek van (een advocaat van) een belanghebbende over de mogelijkheden van een bestemmingsplan. Concreet werd gevraagd:“toestemming te verlenen (..) voor het exploiteren van een fitnesscentrum (..) en voor de lange termijn (…) door het toestaan van gehele of gedeeltelijke invulling van vorenbedoelde 500 m² door detailhandel. Een en ander vooruitlopend op de herijking van het bestemmingsplan ter plaatse.”Het antwoord van de gemeente luidde voor zover hier relevant als volgt:“Het stedenbouwkundige beleid is en blijft erop gericht de bedrijfsvloeroppervlakte van detailhandelsvestigingen te beperken tot maximaal 250 m². Ik kan dus thans niet voldoen aan het verzoek van uw cliënt om voor de lange termijn medewerking te verlenen aan een structurele oplossing van het exploitatieprobleem door het toestaan van gehele of gedeeltelijke invulling van 500 m² bedrijfsoppervlak voor detailhandel.”In deze zaak kwam vast te staan dat het vigerende bestemmingsplan bij vaststelling door de raad wel een beperking van het vloeroppervlak detailhandel tot 250 m2 per vestiging had, maar Gedeputeerde Staten aan die bepaling om een formele reden goedkeuring hebben onthouden (onder de oude WRO). Deze beperking is dus nooit in werking getreden.
De belanghebbende stelde hierdoor schade te hebben geleden omdat hij is uitgegaan van het antwoord van de gemeente en een bepaalde periode minder huurinkomsten zegt te hebben kunnen genereren door deze ‘beperking.'
Nadat de rechtbank de vordering had afgewezen, heeft het hof ('s-Hertogenbosch) de vordering wel toegewezen. Het hof overweegt dat de brief van de advocaat van de belanghebbende niet anders te verstaan is dan een verzoek om duidelijkheid over de situatie. Nu het ging om een concrete vraag over een eenduidige situatie die de gemeente op grond van de bij haar aanwezige informatie kon beantwoorden, mocht van de gemeente worden verwacht dat zij erop had gewezen dat het op dat moment geldende bestemmingsplan niet in de weg stond aan het door de belanghebbende gewenste gebruik en heeft zij onrechtmatig gehandeld door dat niet te doen, aldus het hof.
De Hoge Raad oordeelt toch anders. Op zich hanteert het hof volgens de Hoge Raad wel de juiste maatstaf voor de toets of sprake is van onrechtmatige overheidsdaad door het geven van onjuiste of onvolledige inlichtingen. Volgens de Hoge Raad hangt dat af van de omstandigheden van het geval, waaronder in de eerste plaats de inhoud van het gedane verzoek en hetgeen de gemeente daaromtrent heeft moeten begrijpen, en de aard en inhoud van de door de gemeente in antwoord daarop gegeven inlichtingen en hetgeen de belanghebbende daaromtrent heeft moeten begrijpen. Eerst indien de belanghebbende in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs erop heeft mogen vertrouwen dat hem juiste en volledige inlichtingen met een bepaalde inhoud werden gegeven, kan plaats zijn voor het oordeel dat het verstrekken van die inlichtingen, indien deze onjuist of onvolledig zijn, onrechtmatig is jegens de belanghebbende en dat de gemeente deswege jegens de belanghebbende aansprakelijk is doordat deze door die onjuiste of onvolledige inlichtingen, kort gezegd, op het verkeerde been is gezet.
In het licht van deze toets vindt de Hoge Raad het oordeel van het hof echter blijk geven vaneen onjuiste rechtsopvatting dan wel onbegrijpelijk. In het kort: volgens de Hoge Raad is de brief van de advocaat slechts een verzoek om toestemming voor een tijdelijke ingebruikname, en niet gericht op een verzoek om uitleg van het bestemmingsplan. In dat licht is ook het antwoord van de gemeente slechts een antwoord op de gestelde vraag, en wordt er niet ingegaan op de mogelijkheden van het bestemmingsplan. De belanghebbende had er dus volgens de Hoge Raad niet het gerechtvaardigd vertrouwen aan kunnen ontlenen dat het door hem gewenste ruimere gebruik volgens het bestemmingsplan niet mogelijk was. Er is dus geen plaats voor een oordeel over de vraag of de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld, aldus de Hoge Raad.
Hier valt naar mijn mening wel wat op af te dingen. In het antwoord van de gemeente wordt expliciet ingegaan op de beleidsregel (maximaal 250 m2 per detailhandelsvesting) uit het bestemmingsplan waaraan nou juist goedkeuring was onthouden. Vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid was de gemeente naar mijn mening gehouden om dat te vermelden.
Het geschil had uiteraard voorkomen kunnen worden als de (advocaat van de) belanghebbende even zelf in het bestemmingsplan (inclusief goedkeuringsbesluit) had gekeken.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.