Praktijkgebieden: Vastgoed
De woning van een echtpaar bevindt zich op de begane grond, de eerste en tweede verdieping en de kelder van een rijksmonument, dat in totaal vijf verdiepingen heeft. Het is gesplitst in zeven appartementsrechten. Hoewel de fundering in kritieke toestand verkeerde, blokkeerden twee eigenaars een besluit over herstelwerkzaamheden. Op grond van het geldende reglement van splitsing kon een dergelijk besluit slechts worden genomen met instemming van ten minste zes van de zeven stemgerechtigden.
Men had zich tot de rechter kunnen wenden om een besluit tot herstel met kostenverdeling af te dwingen. Dit is niet gedaan. De betrokken eigenaars zijn het met elkaar eens geworden: het funderingsherstel zou plaatsvinden en, in afwijking van de normale verdeling, de kosten die voor rekening van de twee weigerachtige eigenaars zouden zijn, zouden voor rekening van het hiervoor genoemde echtpaar komen. Aldus geschiedde.
Na de restauratie deed het echtpaar beroep op de aftrek wegens uitgaven met betrekking tot een monumentenpand voor hun aandeel in de funderingskosten. Hun aandeel bestond uit hun 'reguliere` aandeel conform de verdeelsleutel vermeerderd met het aandeel voor de twee weigerachtige leden. De inspecteur aanvaardde de aftrek voor dit extra aandeel niet.
De rechtbank volgde de inspecteur hierin. De rechtbank overwoog dat voor de aftrek van onderhoudskosten als voorwaarde geldt dat deze kosten betrekking hebben op de eigen woning. De fundering wordt tot de gemeenschappelijke gedeelten gerekend en de eigenaars zijn in de verhouding van hun eigendomsdeel verplicht bij te dragen in de kosten die voor gemeenschappelijke rekening zijn. Uitsluitend voor dat deel is er volgens de rechtbank sprake van kosten met betrekking tot de eigen woning. Deze verdeling van kosten is bovendien in overeenstemming met de bedoeling van de wetgever om alleen die kosten in aftrek toe te laten voor zover er een bron van inkomen tegenover staat. De kosten die betrekking hebben op gedeelten van het pand die het echtpaar niet in eigendom heeft vormen voor hen geen bron van inkomen en vallen mitsdien niet onder artikel 6.31 van de Wet IB 2001. De rechtbank wijst er voorts op dat deze wijze van splitsing van kosten ook in de lijn is met vaste jurisprudentie inzake toerekening van kosten bij gedeeltelijk zakelijk gebruik van de tot het privé-vermogen behorende woning (vgl. Hoge Raad 14 december 2001, nr. 35 464, V-N 2001/66.11).
De rechtbank merkt wel op begrip te hebben voor de omstandigheid dat het echtpaar zich genoodzaakt heeft gevoeld om een deel van de kosten die op basis van het reglement van splitsing voor rekening van andere leden kwamen voor hun rekening te nemen en daartoe de overeenkomst aan te gaan en ervan overtuigd te zijn dat hieraan geenszins de bedoeling tot bevoordeling van voornoemde personen dan wel fiscale motieven ten grondslag hebben gelegen. Het beroep van het echtpaar wordt toch ongegrond verklaard.
Bij de Hoge Raad loopt dit gelukkig anders af. In het arrest van 25 juni 2010 overweegt de Hoge Raad dat de funderingen van het pand behoren tot de gemeenschappelijke gedeelten, en – in hun geheel – noodzakelijk zijn om alle appartementen te doen beantwoorden aan hun woonfunctie. Derhalve kan niet tot uitgangspunt dienen dat slechts een gedeelte van de funderingen tot de eigen woning van het echtpaar behoort. De funderingswerkzaamheden hebben ertoe gestrekt het pand, en daarmee ook het daarvan deel uitmakende appartement van het echtpaar, zoals dat bij de aanvang van de werkzaamheden bestond, in bruikbare staat te herstellen of te houden, zodat er sprake is van onderhoudskosten die in beginsel aftrekbaar zijn. Het is daarom niet uitgesloten dat een groter gedeelte dan het aandeel in de kosten conform de reguliere verdeelsleutel in aftrek wordt gebracht. Dit kan anders zijn indien de regeling waarbij de afwijkende verdeling wordt afgesproken als onzakelijk moet worden aangemerkt.
Dat deze extra kosten voor eigenaars aftrekbaar worden geacht zal bevorderlijk zijn voor het bereiken van regelingen in de zeer frequent voorkomende impasses inzake funderingsherstel die zich binnen VvE`s voordoen.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.