Praktijkgebieden: Ondernemingsrecht
In de noot van mr. E.T. de Jong bij een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 februari 2009 wordt aandacht besteed aan de (on-) mogelijkheid om aan een bouwvergunning of vrijstelling ex artikel 15 WRO (oud) voorschriften te verbinden ter bescherming van archeologische belangen (zie Bouwrecht 2009, nr. 7).
De Afdeling oordeelt hier concreet dat aan een vrijstellingsbesluit niet het voorschrift kan worden verbonden dat de bouw door een archeoloog moet worden begeleid. Op grond van artikel 15, lid 3 van de oude WRO mogen aan een vrijstellingsbesluit alleen voorwaarden worden verbonden ter bescherming van belangen die in het geldende bestemmingsplan zijn opgenomen. In dit geval ging het om vrijstelling van bepalingen over een bebouwingszone en de goothoogte voor gebouwen. Deze bepalingen strekken volgens de Afdeling niet tot bescherming van archeologische belangen.
Aangezien deze uitspraak betrekking heeft op oude Wet op de Ruimtelijke Ordening, is de vraag hoe dit vraagstuk onder het nieuwe recht zou moeten worden afgewikkeld. De vrijstelling ex artikel 15 WRO (oud) is daarin vervangen door een ontheffing ex artikel 3.6 Wro. In de noot bij de uitspraak door mr. E.T. de Jong wordt wel aandacht besteed aan de inwerkingtreding van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008, maar niet aan de tegelijk ingevoerde wijziging van de Monumentenwet 1988.
In de wijziging van de Monumentenwet 1988 is onder meer toegevoegd dat de aanvrager van ontheffing van een bestemmingsplan of van een projectbesluit kan worden verplicht om archeologisch onderzoek te (laten) doen. Ook is bepaald dat aan zo’n ontheffing voorschriften kunnen worden verbonden, zoals de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden of een verplichting tot het doen van opgravingen. De vraag of ontheffing wordt verleend van bepalingen in een bestemmingsplan die strekken tot bescherming van archeologische belangen, is dus niet meer relevant. Onder het nieuwe recht zou de gewraakte voorwaarde dus zonder meer zijn toegestaan.
Overigens kan dat anders zijn indien een bouwvergunning wordt verleend zonder dat daarvoor een ontheffing of projectbesluit nodig is: in artikel 56 van de Woningwet (nieuw) is kort gezegd bepaald dat aan een bouwvergunning slechts voorschriften of beperkingen mogen worden verbonden ter bescherming van belangen de in de Woningwet of het bestemmingsplan zijn opgenomen. Archeologische belangen worden niet in de Woningwet beschermd. Aan een bouwvergunning (zonder ontheffing) kunnen dus slechts voorwaarden ter bescherming van archeologische belangen worden opgenomen als dat in het bestemmingsplan is geregeld.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.