Praktijkgebieden: Bestuursrecht
Door de inwerkingtreding van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) per 1 juli 2008 is de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) komen te vervallen. Het overgangsrecht is geregeld in de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening. De hoofdregel van het overgangsrecht is dat voor besluiten, die zijn aangevraagd vóór 1 juli 2008, de oude WRO blijft gelden. Deze besluiten worden dus afgehandeld volgens de oude procedure. Een andere hoofdregel is dat besluiten die zijn genomen onder de oude WRO, worden gelijkgesteld met hun equivalent uit de nieuwe Wro. Voor besluiten op grond van artikel 19, lid 1 en 2 van de oude WRO is echter afgeweken van deze tweede hoofdregel. Deze besluiten zijn niet gelijkgesteld met een equivalent uit de nieuwe Wro.
De vraag is nu of dit betekent dat vrijstellingsbesluiten die vóór 1 juli 2008 zijn verleend, maar waarvoor nog geen bouwvergunning is verleend, niet meer rechtsgeldig zijn als toetsingskader voor bouwvergunningen. Deze vraag moet naar mijn mening ontkennend beantwoord.
Ten eerste volgt uit de Invoeringswet dat het oude recht van toepassing blijft op vrijstellingen die zijn aangevraagd vóór 1 juli 2008. Eerder verleende vrijstellingsbesluiten voldoen aan dat criterium aangezien deze uiteraard eerder dan 1 juli 2008 zijn aangevraagd. Het oude recht blijft dus van toepassing en onder het oude recht kon een bouwvergunning worden getoetst aan een (eerder) verleende vrijstelling ex artikel 19 WRO.
Ten tweede is het niet zo gek dat een besluit ex artikel 19 WRO niet is gelijkgesteld met een equivalent uit de nieuwe Wro omdat die er simpelweg niet is. Het enigszins vergelijkbare nieuwe projectbesluit (art. 3.10 Wro) heeft enkele fundamenteel andere kenmerken dan het oude vrijstellingsbesluit ex artikel 19 WRO. Zo is een projectbesluit strikt genomen geen vrijstelling van een bestemmingsplan maar een besluit dat het bestemmingsplan buiten toepassing verklaart. Bovendien moet binnen een jaar na het nemen van een projectbesluit een nieuw bestemmingsplan in procedure worden gebracht. Voor een besluit ex artikel 19 van de oude WRO geldt deze verplichting niet.
Vrijstellingsbesluiten ex artikel 19 (lid 1 en 2) WRO blijven mijns inziens dus een rechtsgeldig toetsingskader voor bouwvergunningen.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.