Praktijkgebieden: Bestuursrecht
De aannemer is op grond van artikel 7:754 van het Burgerlijk Wetboek verplicht om de opdrachtgever te waarschuwen voor gebreken in de opdracht en voor ongeschikt materiaal dat afkomstig is van de opdrachtgever, voorzover hij deze kent of redelijkerwijs behoort te kennen. De vraag is natuurlijk hoe ver deze verplichting gaat. In hoeverre moet de aannemer zelfstandig en actief onderzoek doen naar eventuele gebreken in de opdracht en de geschiktheid van het materiaal?
Uit een uitspraak van Gerechtshof Arnhem lijkt te volgen dat de aannemer een vergaande onderzoeksplicht heeft. In deze zaak is schade ontstaan door het loslaten van vloercoating. Het Gerechtshof overweegt daarbij dat van een zorgvuldig en deskundig aannemer mag worden verwacht dat hij de door de opdrachtgever beschikbaar gestelde vloer niet blindelings gebruikt maar beoordeelt op geschiktheid voor het aanbrengen van de vloercoating. Daarbij is volgens het Gerechtshof van belang dat door middel van het opzetten van een proefvlak vastgesteld had kunnen worden of de vloer geschikt is. Omdat de aannemer in dit geval geen onderzoek heeft gedaan naar de geschiktheid van de ondergrond kan de tekortkoming aan de aannemer worden toegerekend, aldus het Gerechtshof Arnhem. Aan de vraag of er überhaupt getwijfeld moest worden aan de geschiktheid van het materiaal besteedt het Gerechtshof weinig aandacht. Een geringe twijfel hieraan maakt al dat de aannemer verplicht is om nader onderzoek te verrichten om te bezien of aanvullende maatregelen nodig zijn.
De Rechtbank Maastricht lijkt een ander benadering te kiezen. Deze zaak gaat over de vraag of de aannemer aansprakelijk is voor schade die is ontstaan doordat een hoogspanningsmast is omgevallen gedurende (herstel)werkzaamheden door de aannemer. De aannemer stelt volgens nauwkeurige instructies van de opdrachtgever te hebben gewerkt en dat hij geen aanleiding had om aan de juistheid van die instructies te twijfelen. De Rechtbank overweegt dat er voor de aannemer slechts een onderzoeksplicht bestaat indien er voor hem aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de verstrekte opdracht of overhandigde gegevens. Dat moet dan door de opdrachtgever worden gesteld en bewezen. Hoe dan ook is de aannemer niet verplicht om ter zake zelfstandig onderzoek te doen. Als er aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de opdracht, is de aannemer slechts verplicht om de opdrachtgever hiervoor te waarschuwen. De aannemer is niet gehouden om zelfstandig onderzoek te verrichten.
De uitleg van de Rechtbank Maastricht sluit mijns inziens beter aan op de tekst van artikel 7:754 BW. Uit dit artikel blijkt niet dat de aannemer zelfstandig onderzoek moet doen naar de juistheid van de opdracht of de geschiktheid van het materiaal. Alleen als er aanleiding is om hieraan te twijfelen heeft de aannemer een waarschuwingsplicht. Of er dan nader onderzoek moet worden verricht is in eerste instantie een keuze van de opdrachtgever.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.