Praktijkgebieden: Privacy
Gemeenten hebben relatief veel beleidsvrijheid bij de toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijk Ordening. Het is in beginsel aan de gemeente om te bepalen of een bouwplan voldoet aan het vereiste van een goede ruimtelijke ordening. Deze beleidsvrijheid is echter beperkt wanneer het bouwplan in strijd is met privaatrechtelijke regelgeving. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer een bouwplan in strijd is met artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek.
In artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat het niet is toegestaan om binnen 2 meter van de erfgrens vensters of andere muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken te hebben wanneer deze uitzicht geven op het aangrenzende erf.
De vraag rijst of dit met zich meebrengt dat vrijstelling ex artikel 19 WRO moet worden geweigerd voor bouwplannen die hiermee in strijd zijn.
In de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) wordt deze vraag bevestigend beantwoord.
Zo oordeelt de ABRS in een recente uitspraak dat Burgemeester en Wethouders van de gemeente Den Haag in redelijkheid geen vrijstelling konden verlenen voor een bouwplan dat voorziet in ramen binnen twee meter van de erfgrens die uitzicht bieden op het aangrenzende erf (klik hier). Het betoog van Burgmeester en Wethouders dat de ramen van ondoorzichtig glas zullen worden voorzien kan volgens de ABRS niet tot een ander oordeel leiden. Daardoor is niet verzekerd dat die voorziening ook na voltooiing van de bouw gehandhaafd zal blijven, aldus de ABRS.
Deze uitspraak lijkt goed aan te sluiten bij vaste jurisprudentie van de ABRS. In deze jurisprudentie is uitgemaakt dat bij het bestaan van privaatrechtelijke belemmeringen verlening van vrijstelling niet mogelijk is. In de belangenafweging omtrent de vrijstelling komt een dermate zwaar gewicht toe aan privaatrechtelijke belemmeringen dat in voorkomende gevallen een vrijstelling niet kan worden verleend.
Het is wel de vraag of bij de genoemde zaak in Den Haag daadwerkelijk sprake is van een privaatrechtelijke belemmering. Als op grond van de bouwvergunning ondoorzichtig glas is voorgeschreven (en dit ook voldoende is gewaarborgd), is dat mijns inziens niet het geval. Er is dan immers, volgens de bouwvergunning, vanuit dat raam geen zicht op het aangrenzende erf. Dat het ondoorzichtig glas in de toekomst kan worden vervangen door doorzichtig glas, kan daaraan naar mijn mening niet af doen. Dit zou immers in strijd zijn met de bouwvergunning. Bovendien ontstaat dan de mogelijkheid om bij de civiele rechter te vorderen dat het raam wordt verwijderd of (weer) ondoorzichtig wordt gemaakt.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.