Praktijkgebieden: Bestuursrecht
Op grond van de Monumentenwet kan een monument worden aangewezen als beschermd monument. De monumentale onderdelen staan bij een aanwijzing meestal beschreven in de zogenaamde redengevende omschrijving. Hierin zijn de redenen beschreven die hebben geleid tot de aanwijzing als monument. In de rechtspraak wordt met grote regelmaat gedebatteerd over de vraag wat nu allemaal onder een aanwijzing, en daarmee onder de beschermende werking van de Monumentenwet, valt. Hierbij is te denken aan een situatie waarin aan een monument een moderne uitbreiding is gebouwd of er zelfs alleen nog een monumentale gevel overeind staat. Heeft de aanwijzing dan uitsluitend betrekking op de monumentale onderdelen, al dan niet beschreven in de redengevende omschrijving, of staat het gehele pand op de monumentenlijst?
De Afdeling bestuursrechtspraak heeft met betrekking tot deze discussie enige tijd geleden een principiële uitspraak gegeven (3 augustus 2005, LJN: AU0396). Uit deze uitspraak volgt dat niet alleen het gedeelte dat is opgenomen in de redengevende omschrijving onder de aanwijzing als rijksmonument valt. Indien een moderne uitbreiding en het in de redengevende omschrijving beschreven gedeelte van een gebouw bouwkundig en functioneel een onlosmakelijke zelfstandige eenheid vormen, geldt de aanwijzing voor het geheel. Daarbij geldt tevens dat het civielrechtelijke onderscheid tussen roerende en onroerende zaken ook op monumenten van toepassing is, zodat zaken die op grond van artikel 3:4 van het Burgerlijk Wetboek naar verkeersopvatting onderdeel uitmaken van de hoofdzaak of daarmee zodanig zijn verbonden dat zij daarvan niet kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis wordt toegebracht aan een der zaken, dezelfde bescherming deelachtig zijn als het monument waartoe zij behoren.
Wat betreft de rechtsbescherming terzake van een aanwijzing als rijksmonument geldt dat in beginsel alleen de rechthebbende op het monument en rechtspersonen, die volgens hun statuten als belanghebbende kunnen worden aangemerkt, ontvankelijk worden geacht in bezwaar – en beroepsprocedures naar aanleiding van een aanwijzing of een weigering daarvan. Omwonenden, huurders en krakers dus niet. Daarnaast bestond discussie over de vraag of tegen een wijziging van de redengevende omschrijving van een als rijksmonument aangewezen pand al dan niet bezwaar en beroep kon worden gemaakt. Volgens de Afdeling bestuursrechtspraak is dat het geval. De Afdeling heeft daar namelijk over geoordeeld dat door een onderdeel expliciet als beschermenswaardig bestanddeel aan te merken dit betekenis heeft voor de gevolgen die de Monumentenwet verbindt aan de aanwijzing (2 augustus 2006, LJN: AX9498).
Het is echter de vraag of dat altijd zo is. Een aanwijzing leidt tot het verbod een monument te wijzigen zonder vergunning. Of deze vergunning kan worden verleend, wordt bepaald door de vraag in hoeverre monumentale waarden worden aangetast. De redengevende omschrijving is niet uitputtend, er kunnen ook monumentale waarden zijn, die niet in de omschrijving zijn opgenomen. Het bestaan van deze laatste waarden dient dan wel nader te worden onderbouwd. Een wijziging van de redengevende omschrijving kan dus onder omstandigheden van betekenis zijn voor de gevolgen die de Monumentenwet verbindt aan de aanwijzing. Deze betekenis is er echter lang niet in alle gevallen.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.