Praktijkgebieden: Omgevingsrecht
Onlangs is aan de Tweede Kamer het wetsvoorstel (TK 30920) ter implementatie van de Richtlijn 2004/35/EG aangeboden. Deze Richtlijn, die op 30 april 2007 in nationale wetgeving moet zijn omgezet, regelt de aansprakelijkheid voor diegenen die (dreigende) milieuschade veroorzaken. Zij zijn aansprakelijk voor de kosten die worden gemaakt om dreigende milieuschade te voorkomen of opgetreden milieuschade ongedaan te maken.
Milieuschade wordt gedefinieerd als directe of indirecte schade aan het aquatisch milieu of aan in het kader van Natura 2000 beschermde soorten en natuurlijke habitats, alsmede als directe of indirecte bodemverontreiniging die een groot gevaar voor de volksgezondheid oplevert. Er bestaat een risico-aansprakelijkheid indien de milieuschade het gevolg is van met name de in de bijlage III van de Richtlijn genoemde activiteiten. Voor deze aansprakelijkheid is dus niet vereist dat de veroorzaker schuld of nalatigheid kan worden verweten. Daarnaast kan aansprakelijkheid ontstaan indien de schade is veroorzaakt door welke andere – niet in bijlage III genoemde – activiteit dan ook. De exploitant is in dat geval alleen aansprakelijk wanneer hij een fout heeft begaan of wanneer wordt aangetoond dat hij nalatig is geweest.
Hoewel de terminologie (schade, aansprakelijkheid) doet vermoeden dat er sprake is van civiel recht, heeft de wetgever ervoor gekozen de Richtlijn te implementeren in het bestuursrecht, en wel door toevoeging van een nieuwe Titel 17.2 aan de Wet milieubeheer. Dit heeft wel de nodige consequenties. In het voorstel is bijvoorbeeld uitgebreid beschreven welk bestuursorgaan voor welk geval van (dreigende) schade bevoegd is. Men voorziet reeds nu situaties waarin de schade zich op meer vlakken manifesteert tengevolge waarvan er méér dan een bestuursorgaan bevoegd is . Volgens het voorstel dient in een dergelijk geval overleg tussen de bestuursorganen plaats te vinden teneinde een zo goed mogelijke afstemming te bevorderen. Dit houdt de mogelijkheid in zich dat de afstemming te wensen overlaat.
Daarnaast betekent inpassing in het bestuursrecht natuurlijk tevens dat er moet worden voorzien in rechtsbescherming. In het wetsvoorstel is daarom op verschillende plaatsen expliciet bepaald dat het bevoegd gezag de beslissingen neerlegt in besluiten, waartegen dan rechtsbescherming open staat. Voorts zijn de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Naast de procedurele bepalingen, zullen met name de voorschriften ten aanzien van bestuursdwang en kostenverhaal bij de toepassing van de nieuwe titel een grote rol gaan spelen. Thans is nog niet goed te overzien of de nieuwe bepalingen op alle fronten aansluiten op en/of in overeenstemming zijn met het hetgeen in de Awb is neergelegd.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.