Praktijkgebieden: Bestuursrecht
De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in de uitspraak van 12 april 2006 vastgesteld dat indien een bestuursorgaan bedoelt een besluit te nemen in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, de genomen beslissing ook moet worden geacht een Awb-besluit te zijn zodat daartegen de rechtsmiddelen van bezwaar en vervolgens beroep tegen openstaan.
Burgemeester en Wethouders van de gemeente Leiden hadden bij een regeling van 30 juni 1998 besloten in bepaalde gevallen de Koppelingswet buiten toepassing te laten. De rechtbank had geoordeeld dat deze regeling in strijd met de gemeentewet was, aangezien deze regeling niet op enig daartoe bij wet of door de Raad aan Burgemeester en Wethouders toegekende bevoegdheid was gebaseerd. De rechtbank had daarom uitgesproken dat een bezwaarschrift tegen een besluit gebaseerd op deze regeling niet ontvankelijk had moeten worden verklaard. De reden daarvoor was dat een dergelijk besluit niet een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht is, waartegen bezwaar openstaat. Ingevolge de Algemene wet bestuursrecht is een dergelijk besluit immers een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling, waarbij met het begrip rechtshandeling wordt bedoeld een handeling gericht op rechtsgevolg. De rechtbank redeneerde derhalve dat aangezien er geen bevoegdheid was tot het vaststellen van de regeling waarop het besluit was gebaseerd, dit besluit per definitie niet kon zijn gericht op rechtsgevolg: zonder bevoegdheid kunnen immers geen rechtsgevolgen in het leven worden geroepen.
De Afdeling oordeelt hierover dus anders. Volgens de Afdeling wordt een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan geacht te zijn gericht op publiekrechtelijk rechtsgevolg indien het bestuursorgaan, hoewel niet bevoegd het rechtsgevolg tot stand te brengen, dit wel heeft beoogd in het kader van de uitoefening van een gepretendeerde publiekrechtelijke bevoegdheid. Dus als het bestuursorgaan de bedoeling heeft rechtsgevolgen in het leven te roepen, ook in een geval waarin er geen enkele bevoegdheid bestaat, is er sprake van een besluit waartegen bezwaar kan worden gemaakt.
De vraag werpt zich op of er ook bezwaar moet worden gemaakt om te voorkomen dat er een onherroepelijk besluit ontstaat. Een onherroepelijk besluit – dat is een besluit waartegen geen bezwaar of beroep meer kan worden gemaakt door het verstrijken van de termijn – moet immers voor rechtens juist worden gehouden. De vaststelling door de Afdeling dat tegen een zonder bevoegdheid genomen besluit wel bezwaar kan worden gemaakt indien er maar rechtsgevolg wordt gepretendeerd door het bestuursorgaan, zou ertoe kunnen leiden dat (evident) onbevoegd genomen besluiten waartegen geen bezwaar wordt gemaakt, rechtens voor juist moeten worden gehouden.
In de aangelegenheid waarover de Afdeling oordeelde was er sprake van een besluit waartegen eerst bezwaar was gemaakt en daarna beroep was ingesteld. Het komt nu echter meer en meer voor dat de bezwaarfase achterwege blijft en men direct in beroep moet of kan gaan.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.