Praktijkgebieden: Contracten, Ondernemingsrecht
Wanneer een langdurige samenwerking plotseling wordt beëindigd, is de schok bij de wederpartij vaak groot. Hele bedrijfsmodellen kunnen immers draaien op één grote klant. De vraag of en hoe een duurovereenkomst mag worden opgezegd, is dan ook regelmatig onderwerp van geschil.
De Hoge Raad oordeelde over de toelaatbaarheid van een opzegregeling in zijn arrest van 16 mei 2025 (ECLI:NL:HR:2025:763). In deze blog wordt de uitspraak inhoudelijk besproken, evenals de gevolgen ervan voor de contractuele praktijk.
Een duurovereenkomst is een contract dat een voortdurende of herhaalde prestatie tussen partijen regelt. Denk aan distributie-, samenwerking-, of vervoersovereenkomsten. Vaak zijn dit relaties voor onbepaalde tijd, waarbij niet altijd is voorzien in een duidelijke regeling voor beëindiging.
Bij de beëindiging van een duurovereenkomst zonder expliciete opzegregeling heeft de Hoge Raad in eerdere jurisprudentie geoordeeld dat opzegging in beginsel mogelijk is, mits wordt voldaan aan nadere voorwaarden, zoals:
Maar wat als er wel een opzegregeling is afgesproken en de opzegtermijn – bijvoorbeeld één maand – gelet op de intensivering van de contractuele relatie, als onredelijk kort moet worden beschouwd? Kan dan toch van die termijn worden afgeweken?
In de casus die aan het arrest ten grondslag ligt, had pakketvervoerder DPD een raamovereenkomst met twee transporteurs (samen “Get Moving”). De overeenkomst voorzag in een opzegmogelijkheid met een termijn van één maand. DPD maakte van die mogelijkheid gebruik, terwijl partijen op dat moment al 10 jaar samenwerkten.
Get Moving voelde zich overvallen: zij was intussen in hoge mate afhankelijk van DPD, had de bedrijfsvoering daarop ingericht, en stelde dat in afwijking van de overeenkomst een langere opzegtermijn had moeten gelden. Get Moving vorderde schadevergoeding van DPD.
De rechtbank wees de vorderingen van Get Moving af. Er was immers een duidelijke contractuele regeling. De rechter vond dat Get Moving zelf het initiatief had kunnen nemen om de opzegregeling bij te stellen toen de samenwerking met DPD intensiever werd. De enkele – door Get Moving zelf gecreëerde – afhankelijkheid van DPD was onvoldoende om van de geldende opzegtermijn af te wijken. De rechter vond namelijk niet dat die opzegtermijn naar maatstaven van redelijkheid onaanvaardbaar was.
Het Hof oordeelde anders. Volgens het hof had de contractuele opzegregeling een leemte: zij zei niets over de voorwaarden waaronder opzegging gerechtvaardigd zou zijn in geval van intensievere samenwerking. Die ‘leemte’ werd door het hof ‘aangevuld’ met behulp van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 1 BW), en bepaalde dat DPD een langere opzegtermijn in acht had moeten nemen. Door dit na te laten was DPD tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst en aansprakelijk voor eventuele schade.
De Hoge Raad was het niet eens met het oordeel van het hof. Het hof had met haar uitspraak in feite de contractuele opzegtermijn vervangen, en dat kan volgens de Hoge Raad alleen als toepassing van die termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (art. 6:248 lid 2 BW). Van het ‘aanvullen’ van een ‘leemte’ was volgens de Hoge Raad geen sprake.
Wel erkent de Hoge Raad dat in sommige gevallen, ook als de contractuele opzegtermijn in acht wordt genomen, de opzeggende partij een schadevergoeding verschuldigd kan zijn. In dat geval wordt de opzegregeling wél aangevuld, maar niet vervangen.
De Hoge Raad trekt een duidelijke grens: bij een overeengekomen regeling is alleen ruimte voor afwijking indien toepassing van de regeling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (of wanneer er sprake is van onvoorziene omstandigheden). Ook de aanvullende werking van redelijkheid en billijkheid kan worden toegepast, maar dan buiten de geldende contractuele regeling om: bijvoorbeeld voor het opleggen van een schadevergoedingsverplichting (indien de contractuele regeling daar nog niet in voorziet), niet voor aanpassing van de opzegtermijn.
Samenwerkingen ontwikkelen zich in de loop der tijd, waarbij de onderlinge afhankelijkheden vaak toenemen. Wanneer partijen nalaten hun contractuele afspraken tijdig aan te passen aan deze veranderende dynamiek, kunnen zij bij een juridisch geschil ongewild in een kwetsbare positie terechtkomen. Het is daarom raadzaam om langdurige samenwerkingen regelmatig te evalueren, stil te staan bij de mate van afhankelijkheid en de wederzijdse verwachtingen, en expliciete afspraken te maken over beëindiging, afbouw en eventuele compensatie.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.