Praktijkgebieden: Omgevingsrecht, Ruimtelijke ordening
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is vastgelegd dat gemeenten hun bestemmingsplannen elke tien jaar dienen te herzien. Wordt daar niet aan voldaan, dan vervalt op grond van artikel 3.1 lid 4 Wro voor het betreffende plangebied de bevoegdheid tot “het invorderen van rechten terzake van na dat tijdstip door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten die verband houden met het bestemmingsplan”. Indien een omgevingsvergunning wordt aangevraagd op het moment dat het betreffende bestemmingsplan ouder is dan 10 jaar, mogen dus geen leges ingevorderd worden.
Over de strekking en reikwijdte van artikel 3.1 lid 4 Wro is nog discussie. In hogere rechtspraak was de vraag of het verbod alleen ziet op de invordering van leges of ook op de heffing daarvan nog niet beantwoord, net als de vraag of het legesverbod ook geldt voor een omgevingsvergunning die is verleend met een buitenplanse vrijstelling (artikel 2.12 lid 1 sub a onder 2 Wabo). In een recente uitspraak heeft hof Arnhem Leeuwarden zich hierover uitgelaten.
Met betrekking tot de stelling van de heffingsabtenaar dat de Wro slechts de invordering van leges verbiedt en niet de heffing daarvan, overweegt het hof dat het werkwoord invorderen in de tekst van de wet naar de bedoeling van de wetgever moet worden gelezen als ‘vorderen’. Daar komt bij dat het vaststellen van de legesnota weinig zin zou hebben, omdat de verzending ervan als eerste daad van invordering moet worden gezien en derhalve op grond van artikel 3.1 van de Wro bekendmaking van het besluit niet mogelijk is. Deze uitleg van het hof is naar mijn mening terecht; hiermee wordt de ongewenste situatie vermeden dat niet invorderbare heffingen worden vastgesteld en dat de betaling van een niet invorderbare heffing door de betaler niet als onverschuldigd betaald kan worden teruggevorderd.
Met betrekking tot de tweede vraag overweegt het hof dat het feit dat de omgevingsvergunning slechts kon worden afgegeven met toepassing van een buitenplanse afwijkingsmogelijkheid niet met zich brengt dat geen toetsing meer plaatsvindt aan het bestemmingsplan. Aan de hand van het vigerende bestemmingsplan wordt eerst getoetst of een omgevingsvergunning kan worden afgegeven binnen de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Pas indien dat niet mogelijk is, wordt toegekomen aan de toepassing van een buitenplanse afwijkingsmogelijkheid. Omdat het belastbare feit het in behandeling nemen van een aanvraag is en daarbij altijd (eerst) aan het bestemmingsplan wordt getoetst, geldt het legesverbod naar het oordeel van het hof ook voor de omgevingsvergunning die is verleend met een buitenplanse vrijstelling.
De opvatting dat het legesverbod ook de buitenplanse vrijstelling omvat volgt uit de wet, waarin is opgenomen dat voor (alle) diensten die verband houden met het niet geactualiseerde bestemmingsplan geen leges gevorderd worden. Deze ruime uitleg strookt met de gewenste prikkel tot actualisatie van het bestemmingsplan. Dit is ingegeven door de rechtszekerheid en zou daarom iedere toetsing aan het bestemmingsplan moeten omvatten, als ‘herinnering’ dat het bestemmingsplan niet actueel is. De vraag is of de wetgever inderdaad de bedoeling heeft gehad het legesverbod een dusdanig ruime strekking te geven. In de wetsgeschiedenis is omtrent het legesverbod opgenomen dat: “leges terzake van vergunningen voor bouw-, aanleg- of sloopactiviteiten binnen het betrokken bestemmingsplangebied vanaf het moment van het verstrijken van de 10-jaarstermijn niet worden ingevorderd” (Kamerstukken 2003-2004, 28916, nr. 9). Deze omschrijving lijkt slechts activiteiten die passen binnen het bestemmingsplan te omvatten. De activiteit 'gebruik in afwijking van het bestemmingsplan' wordt immers niet wordt genoemd. De Hoge Raad zal hierover uiteindelijk het laatste woord hebben.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.