Praktijkgebieden: Omgevingsrecht, Ruimtelijke ordening
De Omgevingswet bundelt 26 wetten en honderden andere regelingen voor onder meer ruimtelijke ordening, infrastructuur, milieu en water. Het wetsvoorstel werd op 17 juni 2014 ingediend bij de Tweede Kamer. Op de kop af 10 jaar later treedt de wet in werking.
De regering beschrijft verschillende doelen van de Omgevingswet:
Volgens de regering worden met de Omgevingswet plannen en vergunningen zo veel mogelijk gebundeld en worden procedures sneller. Naar schatting 50.000 bestemmingsplannen en beheerverordeningen worden circa 400 omgevingsplannen. Dankzij deze bundeling worden kosten bespaard, onderzoekslasten beperkt en komen er betere mogelijkheden voor digitale vaststelling en beschikbaarheid van plannen, besluiten en onderzoeken.
De Omgevingswet is al in 2016 door de Eerste Kamer aangenomen. Daarbij dwong de senaat wel een aparte stemming af over de ingangsdatum. De inwerkingtreding van de Omgevingswet werd keer op keer uitgesteld omdat de Eerste Kamer nog grote uitvoeringsproblemen voorzag. De wet zou oorspronkelijk in 2018 in werking treden, maar dat werd niet gehaald. Ook een invoering in 2019 bleek niet haalbaar. Daarop werd de invoering uitgesteld tot 2021, vervolgens werd het 1 januari 2022. Daarna werd het 1 juli 2022, toen 1 oktober 2022, toen 1 januari 2023, toen 1 juli 2023 en nu is het dan toch echt zo ver: op 1 januari 2024 zal de Omgevingswet in werking treden.
Een belangrijk onderdeel van de Omgevingswet is digitalisering. Afdeling 20.5 van de Omgevingswet voorziet daarom in een Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO). De digitalisering omvat in het bijzonder twee aspecten. Ten eerste informatie-uitwisseling tussen burgers, bedrijven en overheden en ten tweede dat met één ‘klik op de kaart’ alle informatie beschikbaar is over de (kwaliteit van de) fysieke leefomgeving en alle regels die op die concrete locatie gelden of ruimtelijk beleid dat in uitvoering is (over het DSO schreven wij eerder een blog).
Juist het DSO bleek de achilleshiel van de Omgevingswet. Minister De Jonge voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening had de Kamer op 26 januari jl. laten weten dat aan de voorwaarden voor een succesvolle invoering van de Omgevingswet kan worden voldaan op 1 januari 2024. Omdat de Kamer hiervan nog niet overtuigd was, vond er op 7 maart een debat plaats. De kritiek van een deel van de Kamer was dus vooral gericht op het DSO dat de uitvoering van de Omgevingswet technisch moet ondersteunen.
Bij de hoofdelijke stemming op 14 maart jl. zijn vier moties aangenomen. De eerste ziet op een integraal financieel beeld voor gemeenten, provincies en omgevingsdiensten dat voor de zomer gereed moet zijn, de tweede ziet erop dat de regering zorg draagt dat voor inwerkingtreding van de Omgevingswet alle gemeenten een milieueffectrapportage maken (voor zover relevant) voor de omgevingsvisies en/of het omgevingsplan. De laatste twee zien, niet verwonderlijk, op digitale aangelegenheden: voor inwerkingtreding van Omgevingswet moeten betreffende websites (waaronder, maar niet uitsluitend, de websites van het DSO) minimaal voldoen aan alle eisen op niveau A en AA van de norm Web Content Accessibility Guidelines 2.1 en binnen het DSO moet het mogelijk worden om voornemens van besluiten te publiceren, vergelijkbaar met het voorontwerp van een bestemmingsplan, zodat er één vindplaats is voor alle voorgenomen besluiten waarover nog participatie moet plaatsvinden.
Op 11 november 2011 schreven wij onze eerste blog over de Omgevingswet. In dat bericht werd een rapport van het Planbureau voor Leefomgeving (PBL) aangehaald. De conclusie van dit rapport was dat een vereenvoudiging van het omgevingsrecht planvorming maar beperkt goedkoper en sneller zal kunnen laten verlopen. De reden die het rapport gaf was dat met name de informele fase, waarbij betrokken partijen het ontwerp maken, de financiële aspecten uitwerken en draagvlak proberen te creëren, veel tijd kost. De onderzoekstijd die voortvloeit uit de wettelijke kaders is maar een beperkt onderdeel van de totale procesduur van gebiedsontwikkeling. Daarnaast zijn de beperkingen die het omgevingsrecht oplegt meer van invloed op het proces dan de complexiteit van de regelgeving. Het PBL sloot af met de conclusie dat als het daadwerkelijk het doel is om gebiedsontwikkeling fundamenteel eenvoudiger te maken, een andere vorm van wettelijke regeling niet voldoende is, maar de samenleving en overheid bereid moeten zijn om meer risico’s te aanvaarden.
Deze conclusie blijft wat mij betreft staan. De Omgevingswet zal, vooral met een goed werkend DSO, het omgevingsrecht vereenvoudigen omdat (als het goed is) uiteindelijk met een druk op de knop alle geldende regelgeving voor een bepaald adres te vinden is. Volgens minister De Jonge is de Omgevingswet nodig voor de aanpak van de energietransitie, de klimaatadaptatie, de stikstofcrisis en de woningbouwopgave. Hij zal waarschijnlijk van een koude kermis thuis komen: geen van deze problemen werden door de regering in 2014 genoemd als reden voor de Omgevingswet. Gewoonweg omdat deze problemen destijds nog niet (zo) actueel waren of überhaupt bestonden. Sterker nog, de Omgevingswet gaat uit van het principe ‘decentraal, tenzij’. Kortweg komt dit erop neer dat veel zaken niet meer landelijk maar gemeentelijke geregeld zullen worden. De wens in Den Haag is nu juist dat het Rijk en de provincies ‘de regie’ weer nemen. Het eerste voorstel voor aanpassing van de Omgevingswet op dit punt, de Wet versterking regie volkshuisvesting is al in consultatie.
Van een wet die niet geschreven is als oplossing voor problemen kan niet verwacht worden dat het een wondermiddel is. Bovendien is het zand in de molen bij gebiedsontwikkeling op dit moment het gebrek aan locaties, stijgende rente, hoge materiaal kosten, tekort aan vakmensen, gebrek aan ambtelijke en gerechtelijke capaciteit en de stikstof problematiek. Dit alles wordt met de Omgevingswet niet opgelost, maar nu minister De Jonge dit varkentje heeft gewassen kan hij zijn aandacht daar hopelijk op richten.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.