Praktijkgebieden: Overheidsaansprakelijkheid
Een verzoek om nadeelcompensatie kan ingediend worden als van overheidswege bepaalde rechtmatige handelingen in het kader van de uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid onevenredig nadeel hebben veroorzaakt, die redelijkerwijs niet of niet geheel voor last van degene die de schade lijdt behoort te blijven. In de meeste gevallen wordt een percentage vastgesteld dat voor risico van de verzoeker blijft (de drempel). Dit wordt geacht onder het normaal maatschappelijk risico te vallen. Slechts de schade die uitstijgt boven de drempel wordt vergoed.
Eerder oordeelde de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State dat de in artikel 6.2 lid 2 onder b Wro (planschadezaken) neergelegde drempel van 2% van de waarde van de onroerende zaak onmiddellijk voor het ontstaan van de schade ook geldt als ondergrens in nadeelcompensatiezaken. Recent heeft de Afdeling geoordeeld dat de voor planschadezaken in artikel 6.2 lid 2 onder a Wro neergelegde drempel van 2% van het inkomen onmiddellijk voor het ontstaan van de schade ook geldt als ondergrens voor te vergoeden inkomensschade in nadeelcompensatiezaken.
Deze zaak draaide om de afwijzing door de minister Infrastructuur en Milieu van een verzoek om nadeelcompensatie van een exploitant van een supermarkt, voor schade als gevolg van aanpassing van een bestaande fietstunnel. De aanpassing van de fietstunnel heeft geleid tot beperking van het zicht op de omgeving, waardoor verkeersonveilige en sociaal onveilige situaties kunnen ontstaan. Als gevolg daarvan is het bezoekersaantal van de supermarkt, en daarmee de omzet, gedaald. De minister heeft onderzoek laten uitvoeren naar de omvang van de schade. Uit het onderzoek volgt een omzetderving van 1,25% van de gemiddelde jaarlijkse omzet.
De Afdeling overweegt dat ondanks vaststaat dat de aanpassing van de fietstunnel niet of niet geheel als een normale maatschappelijke ontwikkeling kan worden gekwalificeerd, er geen grond is voor het oordeel dat de supermarkt exploitant zodanig zwaar zou worden getroffen dat zijn schade niet voor zijn rekening zou moeten blijven. De Afdeling sluit daartoe dus aan bij de in artikel 6.2 lid 2 onder a Wro voor planschadevergoeding van inkomensschade neergelegde ondergrens van 2%:
“In dat artikel is bepaald dat van schade in de vorm van een inkomensderving in ieder geval voor rekening van de aanvrager blijft een gedeelte gelijk aan 2% van het inkomen onmiddellijk voor het ontstaan van schade. De 2%-drempel is een minimum forfait dat altijd geldt, ook als de desbetreffende schadeveroorzakende ontwikkeling niet als normaal kan worden beschouwd.”
De Afdeling oordeelt dan ook dat de door de exploitant van de supermarkt geleden omzetderving van 1,25% van de gemiddelde jaarlijkse omzet en de daaruit voortvloeiende schade tot het normaal maatschappelijk risico van de ondernemer behoort, en daarom niet voor vergoeding in aanmerking komt.
Met deze uitspraak heeft de Afdeling opnieuw een stap gezet bij het meer uniform toepassen van de wettelijke regeling voor planschade en het stelsel van nadeelcompensatie. Dit is in lijn met de gemeenschappelijke grondslag van beide stelsels: het egalitébeginsel.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.