Praktijkgebieden: Bouwrecht
Op 1 januari 2015 treedt de Wet in verband met de modernisering van het Arbitragerecht (hierna: de wet) in werking. Deze wet wijzigt de Nederlandse regelgeving voor arbitrage in Boeken 3, 6 en 10 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en Boek 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Achterliggende redenen van de wijziging zijn onder meer modernisering, het vergroten van het vertrouwen van consumenten in arbitrage en de versterking van de internationale concurrentiepositie.
In de bouw- en vastgoedpraktijk wordt vaak gekozen voor arbitrage als alternatief voor een procedure bij de ‘gewone' rechter. Een aantal belangrijke wijzigingen voor arbitrage in de Nederlandse bouwsector zullen besproken worden.
Eén van de wijzigingen als gevolg van de wet is dat het arbitraal beding voortaan op de zwarte lijst van onredelijk bezwarende bedingen bij consumentenovereenkomsten komt te staan (artikel 6:236 onderdeel n BW). Het arbitraal beding is hiermee in beginsel vernietigbaar. Het beding is echter niet onredelijk bezwarend indien de consument minimaal een termijn van één maand wordt gegund, nadat de gebruiker van de algemene voorwaarden zich schriftelijk op het beding heeft beroepen, om alsnog te kiezen voor de volgens de wet bevoegde rechter. Ook kunnen de ondernemer en de consument bij aparte overeenkomst besluiten om hun geschil door arbitrage te beslechten. In dit geval mag er vanuit worden gegaan dat de consument welbewust voor arbitrage kiest.
Met betrekking tot de plaatsing op de zwarte lijst van onredelijk bezwarende bedingen bij consumentenovereenkomsten vermeldt de Memorie van Toelichting dat de wijziging van artikel 6:236 BW op grond van artikel 191 lid 1 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek (“OBW”) het eerste jaar alleen geldt voor nieuwe algemene voorwaarden. Voor bestaande algemene voorwaarden geldt de wijziging van artikel 6:236 BW op grond van de OBW pas na de termijn van een jaar. Een beding in de algemene voorwaarden dat in strijd is met dit artikel, is pas na dat jaar vernietigbaar. Deze vernietiging werkt ingevolge artikel 191 lid 2 OBW slechts terug tot een jaar na de inwerkingtreding van de wijziging van artikel 6:236 BW. Dit heeft als praktisch effect dat procedures die tijdens dat overgangsjaar worden gestart op basis van het destijds geldige beding niet op basis van de nieuwe vernietigingsgrond kunnen worden beëindigd vanwege het ontbreken van een geldige overeenkomst tot arbitrage. Uiteraard tenzij het beding toen al vernietigbaar of nietig was.
Verder wordt artikel 1058 Rv gewijzigd. Het huidige artikel bepaalt dat de arbitrageprocedure formeel gezien pas eindigt indien het arbitrale vonnis bij de rechtbank gedeponeerd is. Door de wijziging krijgen partijen de mogelijkheid om van deponering af te zien, en een andere eindigingstermijn overeen te komen.
Ten slotte wordt de procedure tot vernietiging van een arbitraal vonnis teruggebracht tot een rechtsgang in één instantie. Tot op heden was de rechtbank bevoegd om een arbitraal vonnis te vernietigen. Voortaan dient een partij zich direct tot het gerechtshof te wenden (artikel 1064a lid 1 Rv). De termijn daartoe is drie maanden na het verzenden van het arbitrale vonnis aan partijen (lid 2).
De nieuwe regels zijn van toepassing op arbitrage procedures die aanhangig worden gemaakt op of na 1 januari 2015. De huidige regeling blijft voor reeds lopende procedures gelden.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.