Praktijkgebieden: Bestuursrecht
De rechtbank Noord Nederland heeft een uitspraak gedaan waarin is bepaald dat het geen vereiste is dat energie aan een derde moet worden geleverd voor de kwalificatie van een project als ‘duurzaam energieproject' in de zin van de Crisis en herstelwet (Chw).
Wanneer de Chw van toepassing is op een project, heeft dat onder meer tot gevolg dat voor het project kortere procedures gelden. Volgens artikel 1.1 en de bijbehorende bijlage geldt dit onder meer voor de ontwikkeling en verwezenlijking van ‘overige ruimtelijke en infrastructurele projecten ten behoeve van het transport of het leveren van duurzame energie'.
Deze zaak draaide om een omgevingsvergunning voor het uitbreiden van een kartonfabriek met een vergassingsinstallatie. Bij de verwerking van oud papier tot karton blijven reststoffen over die in de oude situatie worden afgevoerd en verbrand. In de nieuwe situatie worden de reststoffen in de vergassingsinstallatie vergast, waarbij de vrijkomende gasstroom wordt verbrand en de daarbij vrijkomende thermische energie wordt aangewend voor de productie van stoom. De stoom zal worden ingezet in het eigen productieproces, waardoor het aardgasverbruik kan worden verminderd.
Tegen het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning is door derden beroep ingesteld. Vergunninghoudster voert aan dat de Chw van toepassing is, omdat de vergassingsinstallatie is te kwalificeren als een duurzaam energieproject in de zin van categorie 1.5 van Bijlage I van de Chw. Gedeputeerde Staten van Groningen en eisers betwisten dat de Chw van toepassing is, nu de opgewekte energie niet aan derden wordt geleverd.
De rechtbank volgt het betoog van vergunninghoudster: “De rechtbank ziet in de wettelijke regeling geen aanknopingspunten voor een vereiste dat de energie aan een derde moet worden geleverd, wil er sprake zijn van een duurzaam energieproject.”
De reden dat vergunninghoudster de Chw van toepassing wil laten zijn, is dat op grond van artikel 1.6a Chw na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen beroepsgronden meer kunnen worden aangevoerd. In dit geval was eerst een beroepschrift zonder gronden ingediend (pro forma) en daarna, buiten de termijn voor het instellen van beroep, waren de gronden van het beroep aangevuld. Binnen het bestuursrecht is deze gang van zaken in veel gevallen toegestaan. Echter, indien de Chw van toepassing is, heeft dit tot gevolg dat het (pro forma) ingediende beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.
In dit geval heeft de toepasselijkheid van de Chw geen consequenties voor de ontvankelijkheid van het beroep van eisers. De rechtbank overweegt: “Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van ABRvS van 2 maart 2011, LJN: BP6388, ligt het op de weg van het bestuursorgaan om duidelijkheid te verschaffen over de rechtsmiddelen tegen een onder de reikwijdte van de Chw vallend besluit. Indien, zoals in dit geval, in de rechtsmiddelenverwijzing die in de kennisgeving van het besluit is opgenomen, niet is vermeld dat de Chw van toepassing is en dat daarom de beroepsgronden in het beroepschrift moeten worden opgenomen en na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen gronden kunnen worden aangevoerd, kan een belanghebbende, nu in de Chw wordt afgeweken van de Awb, in beginsel niet worden tegengeworpen dat hij de gronden van het beroep niet binnen de beroepstermijn heeft aangevoerd en hij na afloop van de beroepstermijn de beroepsgronden aanvult. Dit is volgens de Afdeling slechts anders indien aannemelijk is dat de belanghebbende anderszins wist of kon weten dat na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen gronden meer kunnen worden aangevoerd en aangevuld.“
De rechtbank acht het indienen door eisers van pro forma beroep in dit geval verschoonbaar en de beroepen dus ontvankelijk. Het is echter wel aan te raden om bij het instellen van beroep tegen een besluit m.b.t. een ruimtelijk of infrastructureel project te beoordelen of de Chw mogelijk van toepassing is.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.