Praktijkgebieden: Bestuursrecht
De Afdeling bestuursrechtspraak heeft vorige week een uitspraak gedaan in hoger beroep waarin is geoordeeld dat het niet zonder meer redelijk is om een drempel van 15 procent van de jaaromzet te hanteren als ‘normaal ondernemers risico'.
Een verzoek om nadeelcompensatie kan ingediend worden indien van overheidswege bepaalde rechtmatige handelingen in het kader van de uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid bij derden onevenredig nadeel hebben veroorzaakt, welke redelijkerwijs niet of niet geheel voor last van degene die schade lijdt behoort te blijven. In de meeste gevallen wordt een percentage vastgesteld dat voor risico van de ondernemer blijft (de drempel). Dit wordt geacht onder het normaal ondernemers risico te vallen. Slechts de schade die uitstijgt boven de drempel wordt vergoed.
Deze zaak draaide om de afwijzing door de minister Infrastructuur en Milieu van een verzoek om nadeelcompensatie van een wegrestaurant/hotel (De Wouwse Tol) voor schade als gevolg van groot onderhoud aan de Rijkswegen A4, A17 en A58. Daarbij werd een (veel voorkomende) drempel van 15 procent gehanteerd. De schade van De Wouwse Tol bleef onder de drempel.
In de tussenuitspraak stelde de Afdeling voorop dat de vaststelling van de omvang van het normaal ondernemers risico in de eerste plaats aan het bestuursorgaan is en dat het bestuursorgaan daarbij beoordelingsvrijheid toekomt. Het bestuursorgaan zal zijn vaststelling naar behoren moeten onderbouwen. Naarmate een bestuursorgaan een hoger percentage als normaal ondernemers risico als ondergrens hanteert, dan wel op een tegemoetkoming in mindering brengt, geldt dat er zwaardere eisen aan de motivering worden gesteld. De Afdeling overweegt dat het hanteren van een vaste drempel van 15 procent in dit geval mogelijkerwijs tot onvoldoende differentiatie tussen verschillende type weggebonden ondernemingen leidt en dat het aan de minister is om een gemotiveerd oordeel te geven over de vraag of differentiatie gerechtvaardigd is en wat dat betekent voor de invulling van het normaal ondernemersrisico.
De minister acht een nadere motivering voor het hanteren van een vaste drempel van 15 procent, waarbij wordt ingegaan op de vraag naar het belang van differentiatie tussen verschillende branches, niet goed mogelijk en ook niet nodig omdat het geleden omzetverlies de drempel van 15 procent niet overschrijdt. Volgens de minister moet alleen worden gekeken of de invloed van de schade op de onderneming aan toepassing van de drempel in de weg staat, nu het omzetverlies de drempel wel nadert. De minister is van oordeel dat het De Wouwse Tol niet onevenredig belast is door het omzetverlies als gevolg van de werkzaamheden omdat in het betreffende jaar een positief bedrijfsresultaat is behaald en handhaaft de afwijzing van het verzoek om nadeelcompensatie.
De Afdeling overweegt in de einduitspraak: “Dat dit volgens de minister niet nodig en ook niet goed mogelijk is, vormt een onvoldoende rechtvaardiging om de opdracht in de tussenuitspraak te reduceren tot de vraag of een onderneming individueel onevenredig hard wordt getroffen in het geval die onderneming de drempel van 15% nadert. In dit verband is van belang dat De Wouwse Tol terecht heeft betoogd dat bij een verzoek om nadeelcompensatie van een onderneming die volledig afhankelijk is van de snelweg, het in nagenoeg alle gevallen zal gaan om wegrestaurants/hotels of tankstations. Aan de hand van cijfers van het Centraal Bureau voor Statistiek heeft De Wouwse Tol voorts laten zien dat beide typen ondernemingen, enerzijds wegrestaurants/hotels en anderzijds tankstations, een verschillende kostenstructuur kennen en een wezenlijk andere verhouding tussen kosten en omzet. Dat er verschillen binnen de horecabranche zijn qua bedrijfsvoering, neemt niet weg dat de kostenstructuur in grote lijnen overeenkomt. Voorts heeft De Wouwse Tol aan de hand van rekenvoorbeelden laten zien dat een omzetderving van 15% bij beide ondernemingen tot zeer uiteenlopende schadebedragen leidt. Gelet daarop ligt het in de rede dat de minister ten aanzien van verschillende typen weggebonden ondernemingen verschillende omzetdrempels zou hanteren.”
De Afdeling voorziet zelf in de zaak en hanteert voor de beoordeling van de vergoedbaarheid van de schade, conform het voorstel van De Wouwse Tol, een drempel van 10 procent van de gemiddelde omzet over de drie voorgaande jaren.
Uit deze uitspraak volgt dat het bestuursorgaan, als daartoe op grond van door de verzoeker om nadeelcompensatie verschafte gegevens aanleiding bestaat, moet beoordelen of de gehanteerde drempel of korting (of een combinatie daarvan) onverkort toepassing kan vinden in de omstandigheden van het geval. De verzoeker om nadeelcompensatie moet dus actief handelen en aan het bestuursorgaan gegevens verstrekken waaruit blijkt dat het gehanteerde drempel percentage in dit geval tot een onevenredige uitkomst leidt.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.