Praktijkgebieden: Omgevingsrecht
In een eerder blog ben ik ingegaan op de vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State dat een bestuursorgaan handhavend dient op te treden indien het een overtreding constateert (de zogeheten beginselplicht tot handhaving) en de uitzondering op deze beginselplicht indien het gaat om een overtreding van geringe omvang.
De uitspraak die ik in mijn eerdere blog behandelde draaide om een bedrijfsgebouw dat in enige mate groter was dan vergund en een bedrijfswoning die dichter bij de weg was gebouwd dan de in de bouwvergunning opgenomen minimale 35 meter. De Afdeling oordeelde dat het college zich gegeven de omstandigheden in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat het treffen van handhavingsmaatregelen ten aanzien van de afwijking van de bouwvergunning in dit geval zodanig onevenredig was in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van handhavend optreden behoorde te worden afgezien. De Afdeling overwoog daartoe onder andere dat de afwijkingen van de bouwvergunning met het blote oog in het vrije veld nauwelijks waarneembaar waren en dat niet was gebleken dat de belangen van derden door de afwijking van de bouwvergunning werden geschaad. De afwijking op de bouwvergunning van enkele meters hoefde in dit geval dus niet ongedaan gemaakt te worden.
In een recente uitspraak oordeelt de Afdeling over een in afwijking van de bouwvergunning gebouwde dakopbouw die maximaal 11 centimeter over de erfgrens van de buren uitsteekt. In beroep oordeelt de rechtbank nog dat van handhavend optreden moet worden afgezien omdat dat in dit geval onevenredig zou zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. In hoger beroep oordeelt de Afdeling echter:
“De stukken bieden geen aanknopingspunt voor het oordeel dat het plaatsen van een dakopbouw op het perceel van [appellant] niet zal worden bemoeilijkt en [appellant] door de overschrijding van de erfgrens geen schade lijdt. Mede gelet op diens belangen bij de uitoefening van het eigendomsrecht kan niet worden geoordeeld dat handhavend optreden in dit geval zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat het college in verband daarmee van handhavend optreden behoorde af te zien.”Het betoog van overtreder dat het ongedaan maken van de overtreding hoge kosten met zicht brengt biedt geen soelaas:
“Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 16 mei 2012 in zaak nr. 201110622/1) biedt de omstandigheid dat handhavend optreden mogelijk ernstige financiële gevolgen heeft voor degene, ten laste van wie wordt gehandhaafd, geen grond voor het oordeel dat dit optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat het bestuursorgaan daarvan om die reden behoorde af te zien.”
Dit is m.i. een terecht oordeel, de belangen van de buren worden immers geschaad door de overtreding. De ene overtreding van geringe omvang is dus de andere niet.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.