icon

Beginselplicht tot handhaving (II)

In een eerder blog ben ik ingegaan op de vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State dat een bestuursorgaan handhavend dient op te treden indien het een overtreding constateert (de zogeheten beginselplicht tot handhaving) en de uitzondering op deze beginselplicht indien het gaat om een overtreding van geringe omvang.

De uitspraak die ik in mijn eerdere blog behandelde draaide om een bedrijfsgebouw dat in enige mate groter was dan vergund en een bedrijfswoning die dichter bij de weg was gebouwd dan de in de bouwvergunning opgenomen minimale 35 meter. De Afdeling oordeelde dat het college zich gegeven de omstandigheden in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat het treffen van handhavingsmaatregelen ten aanzien van de afwijking van de bouwvergunning in dit geval zodanig onevenredig was in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van handhavend optreden behoorde te worden afgezien. De Afdeling overwoog daartoe onder andere dat de afwijkingen van de bouwvergunning met het blote oog in het vrije veld nauwelijks waarneembaar waren en dat niet was gebleken dat de belangen van derden door de afwijking van de bouwvergunning werden geschaad. De afwijking op de bouwvergunning van enkele meters hoefde in dit geval dus niet ongedaan gemaakt te worden.

In een recente uitspraak oordeelt de Afdeling over een in afwijking van de bouwvergunning gebouwde dakopbouw die maximaal 11 centimeter over de erfgrens van de buren uitsteekt. In beroep oordeelt de rechtbank nog dat van handhavend optreden moet worden afgezien omdat dat in dit geval onevenredig zou zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. In hoger beroep oordeelt de Afdeling echter:

“De stukken bieden geen aanknopingspunt voor het oordeel dat het plaatsen van een dakopbouw op het perceel van [appellant] niet zal worden bemoeilijkt en [appellant] door de overschrijding van de erfgrens geen schade lijdt. Mede gelet op diens belangen bij de uitoefening van het eigendomsrecht kan niet worden geoordeeld dat handhavend optreden in dit geval zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat het college in verband daarmee van handhavend optreden behoorde af te zien.”

Het betoog van overtreder dat het ongedaan maken van de overtreding hoge kosten met zicht brengt biedt geen soelaas:

“Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 16 mei 2012 in zaak nr. 201110622/1) biedt de omstandigheid dat handhavend optreden mogelijk ernstige financiële gevolgen heeft voor degene, ten laste van wie wordt gehandhaafd, geen grond voor het oordeel dat dit optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat het bestuursorgaan daarvan om die reden behoorde af te zien.”

Dit is m.i. een terecht oordeel, de belangen van de buren worden immers geschaad door de overtreding. De ene overtreding van geringe omvang is dus de andere niet.

Heeft u vragen?

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.
Beginselplicht tot handhaving (II)

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief